Ynhâld fan ’e fietsen 2015-side

  1. Fietsen schrijft wit  Te fietsen | week 101/2015
  2. de Clubman iv  Te fietsen | week 201/2015
  3. Een vooroorlogse Godwin  Te fietsen | week 201/2015
  4. de Clubman v  Te fietsen | week 301/2015
  5. Mode  Te fietsen | week 301/2015
  6. Een vooroorlogse Godwin ii  Te fietsen | week 401/2015
  7. Zitcomfort  Te fietsen | week 401/2015
  8. Een vooroorlogse Godwin iii  Te fietsen | week 501/2015
  9. Strava  Te fietsen | week 502/2015
  10. Een vooroorlogse Godwin | iv  Te fietsen | week 602/2015
  11. Een vooroorlogse Godwin | v  Te fietsen | week 702/2015
  12. Eddington-nummer  Te fietsen | week 702/2015
  13. Vals plat  Te fietsen | week 802/2015
  14. Een vooroorlogse Godwin | vi  Te fietsen | week 802/2015
  15. Onderhoud  Te fietsen | week 902/2015
  16. Breeduit  Te fietsen | week 902/2015
  17. Winter 2014-2015  Te fietsen | week 1003/2015
  18. Een vooroorlogse Godwin | vii  Te fietsen | week 1003/2015
  19. Voorjaar  Te fietsen | week 1103/2015
  20. Uitgekeken  Te fietsen | week 1103/2015
  21. Koffiemolentje  Te fietsen | week 1203/2015
  22. Ride of My Life  Te fietsen | week 1203/2015
  23. Ride of My Life ii  Te fietsen | week 1303/2015
  24. Een vooroorlogse Godwin | viii  Te fietsen | week 1303/2015
  25. Een vooroorlogse Godwin | x  Te fietsen | week 1403/2015
  26. Windje  Te fietsen | week 1404/2015
  27. Eerst even eten  Te fietsen | week 1504/2015
  28. Hel van het Noorden  Te fietsen | week 1504/2015
  29. Identificatie  Te fietsen | week 1604/2015
  30. Nooit meer wachten  Te fietsen | week 1604/2015
  31. Wachten  Te fietsen | week 1704/2015
  32. Om  Te fietsen | week 1704/2015
  33. Fietsporno  Te fietsen | week 1804/2015
  34. Om ii  Te fietsen | week 1805/2015
  35. Af en op  Te fietsen | week 1905/2015
  36. Jobst Brandt [1935? — 2015]  Te fietsen | week 1905/2015
  37. Strava 2  Te fietsen | week 2005/2015
  38. Toverhoedje  Te fietsen | week 2005/2015
  39. Meer, beter  Te fietsen | week 2105/2015
  40. It paad werom  Te fietsen | week 2105/2015
  41. Elfstedentocht  Te fietsen | week 2205/2015
  42. Plichten  Te fietsen | week 2205/2015
  43. Naakt  Te fietsen | week 2306/2015
  44. Naakt ii  Te fietsen | week 2306/2015
  45. Een vooroorlogse Godwin xi  Te fietsen | week 2406/2015
  46. Langzaam  Te fietsen | week 2406/2015
  47. Zonnewende  Te fietsen | week 2506/2015
  48. Cijfers en emoties  Te fietsen | week 2506/2015
  49. Klem  Te fietsen | week 2606/2015
  50. Leven  Te fietsen | week 2607/2015
  51. Tolhekbuurt  Te fietsen | week 2707/2015
  52. Friese veldweg  Te fietsen | week 2707/2015
  53. Rondje i  Te fietsen | week 2807/2015
  54. Rondje ii  Te fietsen | week 2807/2015
  55. Rondje iii  Te fietsen | week 2907/2015
  56. Rondje iv  Te fietsen | week 2907/2015
  57. Rondje v  Te fietsen | week 3007/2015
  58. Bidon  Te fietsen | week 3007/2015
  59. Hurdy Gurdy  Te fietsen | week 3107/2015
  60. Kennis  Te fietsen | week 3108/2015
  61. Zomer  Te fietsen | week 3208/2015
  62. Shermer’s nek  Te fietsen | week 3208/2015
  63. Shit  Te fietsen | week 3208/2015
  64. Mislukte generale  Te fietsen | week 3308/2015
  65. Mislukte generale ii  Te fietsen | week 3308/2015
  66. Een vooroorlogse Godwin xii  Te fietsen | week 3308/2015
  67. Paris-Brest-Paris  Te fietsen | week 3408/2015
  68. Snelheid  Te fietsen | week 3408/2015
  69. Shermer’s nek ii  Te fietsen | week 3508/2015
  70. Vocht  Te fietsen | week 3509/2015
  71. Slowmo  Te fietsen | week 3609/2015
  72. 10.000  Te fietsen | week 3609/2015
  73. 10.000 ii  Te fietsen | week 3709/2015
  74. Augustus  Te fietsen | week 3709/2015
  75. September  Te fietsen | week 3809/2015
  76. Vocht ii  Te fietsen | week 3810/2015
  77. Confrontaties  Te fietsen | week 3910/2015
  78. Doping  Te fietsen | week 3910/2015
  79. Onderscheid  Te fietsen | week 4010/2015
  80. Fixed?  Te fietsen | week 4010/2015
  81. It paad werom  Te fietsen | week 4110/2015
  82. Oktober  Te fietsen | week 4110/2015
  83. Verblind  Te fietsen | week 4210/2015
  84. Beneveld  Te fietsen | week 4210/2015
  85. 52 x 22  Te fietsen | week 4310/2015
  86. Avontuur  Te fietsen | week 4310/2015
  87. Avontuur ii  Te fietsen | week 4410/2015
  88. November  Te fietsen | week 4411/2015
  89. Avontuur iii  Te fietsen | week 4511/2015
  90. Telweek  Te fietsen | week 4511/2015
  91. Seizoenseinde  Te fietsen | week 4611/2015
  92. Een vooroorlogse Godwin xiii  Te fietsen | week 4611/2015
  93. Seizoenseinde ii  Te fietsen | week 4611/2015
  94. November ii  Te fietsen | week 4711/2015
  95. Ongevallen  Te fietsen | week 4711/2015
  96. Zugzwang  Te fietsen | week 4811/2015
  97. Trilling  Te fietsen | week 4812/2015
  98. Verlicht iii  Te fietsen | week 4912/2015
  99. Snelheid  Te fietsen | week 4912/2015
  100. Fietsen schrijft wit | 2  Te fietsen | week 5012/2015
  101. December  Te fietsen | week 5012/2015
  102. Een vooroorlogse Godwin xiv  Te fietsen | week 5112/2015
  103. Val ii  Te fietsen | week 5112/2015
  104. Multitools i  Te fietsen | week 5212/2015
  105. Multitools ii  Te fietsen | week 5212/2015
  106. Bagage i  Te fietsen | week 5212/2015
  107. 2015: een fietsjaar in cijfers  Te fietsen | week 5312/2015
  108. enkel voor navigatie op de website  click op de links voor meer12/2015
  109. Clubman xii  Te fietsen | week 0101/2016
  110. Een vooroorlogse Godwin xvii  Te fietsen | week 0301/2016

© eamelje.net 2001-2019. Alle rechten voorbehouden. All rights reserved

 

Fietsen schrijft wit
Te fietsen | week 1

‘Happiness write white’, zo bedacht de grote aforist Anonymus. Al zijn uitspraken met een vergelijkbare strekking ook bij schrijvers van naam te vinden, zoals Montherlant. Dat kan ook niet anders. Iedereen moet nu eenmaal telkens weer dezelfde waarheden ontdekken.

Het afgelopen jaar wist ik eindelijk zeker dat er over fietsen al evenmin te schrijven is. Altijd gaat het in teksten over fietsen om randzaken, nooit om de beweging zelve.

Dus dreigt er nu een simpele logica. Als er over geluk noch fietsen te schrijven valt, staat fietsen dan niet gewoon gelijk aan geluk?

Dat zou dan een goede verklaring zijn waarom ik zo veel tijd in het jaar op een fiets onderweg ben.

Tegelijk span ik me daarbij toch nauwelijks in. Mijn fietsen is als wandelen. Erg goed voor de vetverbranding weliswaar, maar een door gelukshormoontjes opgewekte euforie — waarmee onzinnige inspanningen als het hardlopen telkens verkocht worden aan onwetenden — roept mijn fietstempo niet op.

Geluk ontstaat soms wel omdat ik vrij en buiten ben, in plaats van een centraal verwarmde kamer, een volgepakte bus of trein, of in een auto in de file.

Fietsen zal ongetwijfeld ‘flow’ oproepen — die door Mihaly Csikszentmihalyi beschreven gemoedstoestand waarin de tijd niet langer lineair verloopt, omdat totaal niet op het verloop van de tijd gelet wordt.

En ook schrijven roept ‘flow’ op, als het goed gaat. Trouwens zelfs als het niet wil, maar omdat de inspanning dan zo veel concentratie vergt dat de wereld buiten mij er even verder niet toe doet.

Maar over wat er allemaal plaatsvindt tijdens het schrijven is eigenlijk ook niet te schrijven. Want waarom gaat dat het ene moment wel, en de volgende dag, onder precies dezelfde omstandigheden niet?

Wellicht is het dus juist goed dat sommige bezigheden zich zo slecht in woorden laten vatten. Analyse kan van alles kapot maken, waarover beter niet nagedacht had kunnen worden.
 

ziet ook de dossiers Fietsen 2012, Fietsen 2013, en Fietsen 2014


de Clubman iv
Te fietsen | week 2

Voorjaar 2014 kwam het er eindelijk van — ik bouwde me de fiets die ik al voor januari 2012 in gedachten had. Mijn eigen Clubman. De fiets voor alle omstandigheden, met zijn lichtgewicht frame en zijn onderhoudsvrije naafversnelling.

En ware eamelje.net niet wat uit mijn belangstelling geraakt vorig jaar, dan had ik daar vast al eerder over geschreven.

Toch is het niet erg dat ik er nu pas aan toekom. Inmiddels heb ik ook een kleine negen maanden rijervaring met de Clubman kunnen opdoen; in weer en wind. En de fiets bevalt me nog altijd goed — zelfs al reed ik in 2014 wel nog meer kilometers op mijn antieke Koga racer met spatborden; want die is net wat lichter en sneller — en dus beter geschikt voor de echt lange afstanden.

De basis van de Clubman is klassiek — die bestaat uit een vintage blauw metallic Reynolds 531 frame uit de Gazelle-fabrieken. Gazelle maakte indertijd, in 1980, ook fietsen voor Raleigh. En de fiets die ik tweedehands kocht — van Jan uit Scheemda — was in alles een Raleigh, behalve de naam op het frame. Zo zit de handel van de voorrem rechts, zoals de Britten het graag hebben; terwijl Europeanen die handel en de bijbehorende kabels altijd links monteren.

Het nieuwe achterwiel met de naafversnelling heb ik zelf gevlochten — wat relatief eenvoudig was, omdat de spaken aan beide zijden even lang zijn; anders dan bij een wiel waar aan éen kant nog een cassette met versnellingskransjes op moet worden geschoven.

Zelf vlechten van zo’n wiel is overigens niet goedkoper, en dikwijls zelfs duurder, dan het kopen van een fabriekmatig gespaakt wiel. Maar het is nuttige handenarbeid, je hebt alle keuzevrijheid in de gebruikte onderdelen, en je kunt er zeker van zijn dat je spaken nooit meer hoeven te worden nagespannen — anders dan bij een door een machine gemaakt wiel.

Ik heb hier eerder beweerd dat de wielen ongemerkt het grootste verschil maken in of een fiets prettig rijdt of niet. En wat dit betreft zou ik nog kunnen experimenteren met lichtere en soepeler bandjes. Maar tot nu toe beviel de stevigheid me wel die een goedkope 28 mm brede band me bracht; de Schwalbe Delta Cruiser.

Bleek mijn Clubman toch met éen grote nieuwigheid te komen. Ik moest er anders op fietsen dan ik op mijn derailleurfietsen gewend was. Want de versnellingsnaven die het best passen bij mijn gebruik, bleken niet te bestaan. Of moesten los al meteen duizend euro kosten.

[ wordt vervolgd ]


Een vooroorlogse Godwin
Te fietsen | week 2

De naam Tommy Godwin zal weinigen in Nederland iets zeggen. Toch heeft deze Brit (1912-1975) éen van de meest krankzinnige lichamelijke prestaties ooit geleverd. Hij bezit een record van een dusdanig afschrikwekkende omvang dat meteen toen het gevestigd werd al een vraag was wie ooit nog een poging zou durven te doen tot verbetering.

Godwin fietste in het jaar 1939 75.065 mijl, ofwel 120.805 kilometers, wat gelijk staat aan drie keer de aarde rond — met dus een gemiddelde van meer dan 200 mijl [320 km] per dag. En daarmee was hij nog niet klaar. Tommy Godwin bleef gewoon doorrijden, om in 1940 ook de man te worden die het snelst 100.000 mijl had afgelegd.

De mare gaat dat hij na deze records opnieuw moest leren lopen, omdat zijn beenspieren die beweging totaal ontwend waren.

En nu zijn er in 2015 ineens twee mannen die een poging willen doen om Godwin’s record te verbeteren. In Groot-Brittanië is Steven Abraham begonnen, op hetzelfde moment dat de rest van het land elkaar een gelukkig nieuwjaar wenste. Later op de dag starten had geen zin gehad, zo stelde Abraham. Van de zenuwen had hij anders toch niet kunnen slapen.

In de VS begint Kurt Tarzan Searvogel op 10 januari met zijn tijdrit van een jaar.

Van Searvogel weet ik overigens nog bijna niets. Maar de verrichtingen van Abraham volg ik al een tijdje. Hij is een bekend fietser in het wereldje van de Britse randonneurs, en op een forum van hen is al in een vroeg stadium de recordpoging opgepakt.

Op dinsdagochtend had Steven Abraham zijn eerste duizend mijl erop zitten, wat gevierd werd in een fastfood-restaurant.

Meest opvallend aan de recordpoging van Abraham tot nu toe, voor mij? Dat hij uit eerbied voor Tommy Godwin op een relatief eenvoudige stalen Raleigh rijdt, met spatborden en bagagedrager bovendien; een fiets die iedereen voor weinig kan kopen. Terwijl er geen reden was om niet voor een lichtgewicht carbonracer te kiezen.

Steven Abraham’s rit kan op deze tracker rechtstreeks gevolgd worden. Zijn website is hier te vinden. Hopelijk nog zeker 358 dagen lang.

[wordt vervolgd]


de Clubman v
Te fietsen | week 3

Naafversnellingen hebben twee bezwaren. En éen van die bezwaren zal misschien wat merkwaardig lijken, omdat het waarschijnlijk enkel een persoonlijk probleem is. Maar de naafversnelling waar ik altijd de meeste ervaring mee had, de klassieke Sturmey Archer, maakt geluid tijdens het rijden. Die naaf tikt.

Dat tikken went overigens wel.

Alleen heb ik het liever helemaal stil tijdens het fietsen. En om de verwachte geluidsoverlast negeerde ik alle nieuwe ontwikkelingen op het gebied van naafversnellingen voor lange tijd.

Het tweede bezwaar van versnellingsnaven is dat er relatief grote stappen tussen de versnellingen zitten — voor wie een derailleur gewend is. De vuistregel om makkelijk te kunnen fietsen is om de trapfrequentie zo gelijk mogelijk te houden, en de versnelling aan te passen aan de omstandigheden. Met een derailleur en een welgekozen cassette wordt het vervolgens simpel om een tandje bij te schakelen, of juist terug.

Bij de al genoemde klassieke Sturmey Archer naaf is de middelste versnelling neutraal — daarbij wordt het interne planetenstelsel niet ingeschakeld. De eerste versnelling is 25% kleiner dan neutraal, terwijl de derde versnelling juist bestaat een overdrive die liefst 33% zwaarder trapt.

Dit zijn enorme stappen. En ook daarom wilde ik geen Sturmey Archer voor mijn Clubman. De drieversnellingsnaaf is me te beperkt, de vijfversnellingsnaaf is precies als de drieversnellingsnaaf, met een nog kleinere en grotere versnelling erbij. En de beschikbare achtversnellingsnaaf werkt alleen goed in heel kleine wielen.

De ideale versnellingsnaaf, als het gaat om de verschillen tussen de versnellingen, is de Rohloff. Die heeft veertien versnellingen, met stapjes daartussen van telkens 14%. Alleen kost deze naaf tegen de duizend euro. En voor datzelfde geld kan ik ook een complete Aluminium racefiets met derailleur aanschaffen, plus genoeg reserve-onderdelen voor meerdere winters.

Maakt de Rohloff overigens ook geluid in de laagste zeven versnellingen. Perfect is er immers niets.

Dus werd de naaf die ik in het achterwiel van mijn Clubman vlocht een eenvoudige Shimano Nexus, met acht versnellingen. Dat waren er weliswaar meer dan ik ooit nodig zal hebben in Nederland polderland. En bovendien zijn de stappen tussen de versnellingen soms merkwaardig groot. Maar het ding is én stil, én betaalbaar.

Compromissen moeten altijd worden gesloten.

[ wordt vervolgd ]


Mode
Te fietsen | week 3

Sinds de oer-Britse firma Brooks is overgenomen door Italianen, doen ze daar ook aan mode. Ik schreef dat al eens eerder op. Bezwaar van mijn kant daar tegen is dat die mode ‘in de markt moet worden gezet’; wat dan geld kost, aan marketing. Sindsdien verdubbelden de prijzen van Brooks zadels ook; zeker in de catalogus.

En dan interesseert het me toch weinig dat mijn favoriete zadel, de Brooks B17, tegenwoordig ook in appeltjesgroen is te krijgen; in plaats van enkel in zwart of bruin.

Vreemd genoeg werd ik wel licht hebberig van een oud gereedschapje dat Brooks opnieuw heeft uitgebracht — naar een meer dan honderd jaar oud ontwerp. En dat komt doordat ik zo veel kilometers op mijn Clubman fiets.

Een naafversnelling is namelijk wel mooi en aardig. Alleen moet dat ding worden vastgezet met moeren. Waar ik nu net zo gewend was geraakt aan klemmen, zoals racefietswielen hebben. Waarmee een wiel simpel uit het frame is los te halen bij een lekke band.

Bandenpech is zo veel sneller en simpeler op te lossen door het binnenbandje even te verwisselen, in plaats van om in weer en wind het lek te gaan zoeken en dat dan te plakken.

Dus heb ik sinds ik Clubman rijd de plicht om altijd een sleutel 15 mee te nemen, uit voorzorg. Om dat achterwiel los te kunnen krijgen als dat nodig is.

Niets dat ik verder iets tegen sleutels 15 heb, maar gereedschap als dat is zo elementair van ontwerp dat het moeilijk wordt om er enig gevoel bij te hebben. Misschien dat het daarom ook zo makkelijk is om te vergeten zo’n ding mee te nemen.

Want zo zie ik zo’n Brooks sleutel dan toch. Of de veel grover uitgevallen Park Tool SS-15 Single. Vergeet ik nog de klassieke pindakaas-spreader van Campagnolo, die tegenwoordig meer kost dan een hele gereedschapskist vol. Doordat er even extra aandacht aan het uiterlijk of de functionaliteit is gegeven, worden zulke werktuigen net wat meer.

Waardoor ze overigens best eens veel minder handig in gebruik zouden kunnen zijn.


Een vooroorlogse Godwin ii
Te fietsen | week 4

De beknopte Engelse waarheid over fietsen in winter luidt dat je daar later in het jaar zo prettig van profiteert.

Winter miles, Summer smiles

Is er bovendien nu een Engelsman bezig met zijn tijdrit van een jaar. Elke dag is hij al onderweg, lang voor het licht wordt. Voor ik helemaal wakker ben zelfs. In weer en wind. Dezer dagen sneeuwt het, en vriezen de wegen aan waarop hij rijdt. En later deze week wordt dat enkel erger.

Steve Abraham fietste daarom dit weekend terloops even 200 mijl per dag, om alvast een buffertje te hebben voor later.

Eén van de vele fietsers die een eindje met hem oprijden, of hem een nacht onderdak verlenen, schreef daar een illustratief verslagje over.

Ondertussen is in Florida ook Tarzan begonnen met zijn poging om het record te breken van het meeste aantal kilometers gefietst in een jaar. Hij heeft aanmerkelijk beter weer — al kan dat later in het jaar anders worden. Hij weet bovendien precies hoeveel zijn concurrent gefietst heeft tien dagen eerder — zelfs al is het record dat ze willen breken van Tommy Godwin, en zijn ook diens daggemiddelden bekend.

Een spreadsheet met alle tussenstanden staat overigens hier online.

Abraham maakt het alleen wel moeilijk voor mij om nu de fiets te laten staan als het weer er niet naar is.

Zelfs al bestaat er een groot verschil tussen móeten fietsen en mógen fietsen.

Normaal klaag ik zelden over het weer; mede omdat niemand mij meer verplicht ’s ochtends vroeg ongeacht de omstandigheden naar een plek te fietsen waar ik niet wezen wil. Maar deze winter is tot nu toe behoorlijk winderig en daarbij vochtig kil. Er is ook geen vervelender koude dan natte koude, die met kracht komt aangewaaid.

En normaal was het geen probleem om dan een paar weken wat minder te fietsen, tot het weer verbeterd was, en enkel de verplichte kilometers te maken.

Maar ineens roept mijn weerzin schaamte op. Want die lijkt nu een excuus.


Zitcomfort
Te fietsen | week 4

Afgebeeld hierboven staat de Essax Shark. Dat is een serieus zadel, van een serieus bedrijf. Die de haaienvin in het midden achterop bedoeld heeft als hulpmiddel voor fietsers, om zo de beste positie te houden bij het rijden.

Duw iemand een stuk plastic in zijn bilspleet, en dan wordt zeker dan dat hij in het midden blijft zitten. Dat is hierbij het idee.

De makers melden inmiddels zelfs dat ze moeite doen om erkenning te krijgen bij de wielerbond UCI — opdat hun zadel ook in wedstrijden mag worden gebruikt.

Nu zou ik werkelijk iedere aflevering in 2015 van dit serietje over fietsen kunnen wijden aan vreemde zadels. Zo leeft het aloude Nederlandse rokzadel elders verder als ‘noseless seat’. Waarbij genegeerd wordt dat een zadelpunt zo goed meehelpt om de fiets te sturen, en dus te controleren. Blijkbaar zijn er genoeg mensen die zich zo ongelukkig zitten op een standaardzadel dat er goed te verdienen is aan alternatieven.

Er wordt in stilte heel wat af geleden.

Alleen heb ik nu werkelijk nooit zitproblemen bij fietsen, mits alles naar mijn maten staat afgesteld. Mijn lievelingszadel, de Brooks B17, werd ontworpen in 1898, en daar hoefde sindsdien niet meer aan verbeterd te worden. Ik schreef daar eerder over.

Dus wordt het heel moeilijk om me in te leven in de problemen die anderen met hun fietszadels kunnen hebben.

Toch plaagt andermans zadelpijn me wel, op een heel andere manier. Omdat er tegenwoordig nauwelijks fietsbroeken te koop zijn met een prettig dunne zeem. De fabrikanten stoppen er namelijk doorgaans een soort dikke pampers in, die ik te vreselijk vind om te willen aantrekken.

Ik stam uit de oude oertijd, toen een broekzeem nog van echt dun geitenleer was; die na het wassen goed verzorgd moest worden, omdat die dan hard was geworden.

Toen diende dat leer enkel om het schuren over het zadel te verminderen, en om transpiratievocht snel af te voeren.

Tegenwoordig moeten de fietszemen alleen ook als schokdempers fungeren, omdat de hedendaagse zadels zo licht van gewicht zijn en zo hard. Plankjes werden het. Waarbij niet meehielp dat de fietsen ook al stijver werden.

En die zadelvin van Essax is ook alleen te begrijpen vanuit deze ontwikkeling; dat mensen ineens geen idee meer hebben hoe ze op hun fiets zitten, vanwege die noodzakelijk geachte luier om hun kont met alle gelvulling daarin.

En compensatiemaatregelen, zoals een zadelvin, zoals een gelgevulde broekzeem, bestrijden toch allereerst symptomen, zo lijkt me. Terwijl het altijd beter is om oorzaken weg te nemen. Zo moeilijk is het niet om goed op een fiets te zitten, voor wie een paar simpele vuistregels in acht neemt.


Een vooroorlogse Godwin iii
Te fietsen | week 5

De belangrijkste strijd in een tijdrit van een jaar is die van een man tegen zichzelf. Want blijft alles heel? Fysiek zowel als mentaal?

Dus zo bezien zou het niet uit horen maken dat naast Steve Abraham ook Kurt ‘Tarzan’ Searvogel in januari begon met een aanval op het onbreekbaar geachte record van Tommy Godwin.

Maar alleen al de verschillen in aanpak tussen Abraham en Searvogel leveren stof tot nadenken op.

Steve Abraham maakt verschrikkelijk lange dagen op het moment, ondanks de winterkou, waarbij hij op een laag inspanningsniveau fietst. Zijn hartslag blijft laag. Hij wandelt op de fiets.

‘Tarzan’ is een heel ander soort rijder. Hij komt ook niet uit de vriendelijke wereld van de randonneurs, hij maakte vooral naam in duurwedstrijden van een week.

Dus fietst Tarzan sneller dan Abraham, waardoor zijn dagen in het zadel minder lang zijn — daartoe geholpen door het veel betere weer in Florida. Bovendien rijdt hij meestal op een weinig comfortabel ogende tijdritfiets.

Steve Abraham gaf al aan nu per dag zeker tien mijl minder te rijden dan later in het jaar mogelijk is, met dezelfde inspanning, vanwege de koude en de belemmering van al die lagen kleding.

Tarzan toont zich alleen ook een stuk ongeduriger. Wat het interessant maakt om zijn Facebook-pagina te volgen. Zo reed hij al eens met twee broeken aan, vanwege zadelpijn. Brak er vorige week spontaan een stuur af. En de grootste schok was nog wel dat hij ineens even overstapte op een ligfiets om zijn kilometers te maken.

Nu kan ik me van alles bij zo’n overstap voorstellen. Duurfietsen levert, in mijn ervaring, vooral problemen op doordat je houding daarbij zo zelden wisselt. Niet de benen of de longen zijn dan het zwaarst belast, maar de lichaamsdelen die een naar verhouding veel kleinere last hebben, en die telkens op dezelfde manier moeten opvangen.

Mijn schouders geven bij mij de grootste problemen op een heel lange rit.

Van randonnées als Londen-Edinburgh-Londen is bekend dat de rijders na 1.400 km het meest last hebben van dode polsen en slapende voeten.

Alleen is een vraag nu wel, mag iemand overstappen op een ligfiets tijdens een recordpoging — gezien alle pogingen bij fietsbonden om het bestaan van de ligfiets te ontkennen?


Strava
Te fietsen | week 5

Telkens op 31 december laat ik een spreadsheet uitrekenen hoeveel ik in dat jaar gefietst heb. Want bijgehouden worden mijn afstanden weliswaar iedere dag — al dient dat puur om de technische wetenschap te krijgen hoe lang mijn banden meegaan, of de kettingen — de optelsom van al deze waarden is betrekkelijk irrelevant.

Al kwam dit inzicht nog niet eens vanzelf.

Eind 2013 leek het me namelijk nog nuttig dat getal te melden. Sindsdien is me evenwel duidelijk geworden dat dit kilometrage zo toevallig tot stand komt, dat zo’n eindgetal van nul en gener waarde is. Hoogstens zegt het cijfer iets over het gemiddelde weer van zo’n jaar.

Is er geen winter, zoals in het seizoen 2013-2014, dan rijd ik aanzienlijk meer kilometers dan als het vijf maanden telkens vriest, zoals in 2012-2013. En dat heeft meteen al onoverbrugbare gevolgen voor het totaal over de rest van het jaar.

Maar, ik ben niet in training voor iets. En de kwaliteit van een fietsrit hangt zelden met de afstand samen, of met de tijd doorgebracht in het zadel.

Daarom ook gebruik ik de peilzender in mijn zak niet voor diensten als Strava, die automatisch kunnen bijhouden waar ik fietste, hoelang dit gebeurde, en met welke snelheid dat ging.

En toch is zo’n jaarstaatje als dat van hierboven met de gegevens van alle Strava-gebruikers in Nederland over 2014 wel interessant. Want dat toont gegevens over het fietsgedrag van mannen en vrouwen die allemaal heel bewust willen bijhouden hoe hard het ging, en hoe ver ze reden.

Want dan vind ik noch de gemiddelde snelheid, noch de gemiddelde afstand van alle mannelijke rijders bijzonder hoog.

Zelfs al zegt zo’n waarde als de gemiddelde snelheid helemaal niets — en al helemaal niet als onbekend is of iemand die in zijn eentje bereikte, of zuinig in een groepje rijdend.

Weten dat zelfs de hardrijders in lycra rond de 45 km fietsen per keer, is alleen wel heel nuttige wetenschap. Dat relativeert hun drift zo leuk. Want 45 km is voor mij even in daagse kleren naar de universiteitsbibliotheek in Groningen. En dan moet ik ook nog terug.


Een vooroorlogse Godwin | iv
Te fietsen | week 6

Raleigh vierde vorig jaar al het Godwin-record; omdat het toen vijfenzeventig jaar was na de geslaagde poging. Dus daagde het bedrijf in 2014 elke fietser uit om tenminste éen dag de afstand te rijden die Tommy Godwin gemiddeld genomen iedere dag wist af te leggen in 1939.

205 mijl. Oftewel 332 kilometer.

Nu is dat weliswaar een heel eind trappen, maar ook weer geen onoverkomelijke afstand, voor een goed getraind iemand. Die ene dag tenminste — want het blijft onvoorstelbaar hoe iemand deze inspanning dag na dag heeft kunnen herhalen. Ik heb in een sportiever verleden een enkele maal ook weleens een grotere dagrit gemaakt. De vraag wordt alleen bij zulke stunts, die grote investeringen vergen aan tijd, en energie, waarom je die dan doen zou.

Om de trots achteraf? Werkelijk?

Twee dagen achter elkaar honderd mijl rijden in een weekend is al heel mooi. Kun je ondertussen ook nog eens ergens blijven slapen. Dan blijft het leuk. Een uitje.

De plicht om die tweehonderd mijl op éen dag te doen, legt namelijk een heel zware hypotheek op die inspanning. Want ergens, zonder uitzondering, wordt zo’n fietsrit dan een survivaltocht. Dan schakelt het benul grotendeels uit, en wordt kilometer na kilometer volkomen automatisch afgelegd.

En daar heb ik dus geen zin meer in. De kwaliteit van een rit gaat me inmiddels ver boven de kwantiteit.

Als ik mijn benul wil uitschakelen, ga ik liever slapen.

Ondertussen werd afgelopen zaterdag wel de eerste honderdkilometerrit van het jaar afgelegd. Wat nog meer inspanning vroeg dan gedacht; omdat lang overal niet de sneeuw van de wegen verdwenen was. Maar ritjes van vier, hoogstens vijf uur, zo af en toe, vind ik wel verfrissend. Die maken me moe op een prettige, niet verlammende manier.

Dus kan ik enkel hopen dat Steve Abraham, die in Engeland onder gelijkaardige winterse weersomstandigheden rondrijdt, iets van datzelfde plezier heeft, als hij zijn dagelijkse driehonderd kilometer fietst; op weg om een onbreekbaar geacht record op zijn minst eens stevig aan te vallen.


Een vooroorlogse Godwin | v
Te fietsen | week 7

Het is op de tweeënveertigste dag van het jaar 2015 moeilijk voor te stellen dat de strijd om het jaarrecord fietsen nog gewoon 323 dagen duurt. En daarna nog eens de tien dagen die Kurt ‘Tarzan’ Searvogel later startte. Zo veel interesse heb ik namelijk tot nu toe elke dag in de tweestrijd — die eigenlijk een driestrijd is, vanwege dat bestaande record uit 1939.

Daarbij helpt het absoluut dat beide rijders van dit moment zulke totaal verschillende personages zijn.

Over de stoïcijnse Brit Steve Abraham verscheen vorige week een lang verhaal in The Guardian. Meest typerende quote uit dat stuk:

I ask him what had finally made him do it, and he says, modestly: “Well, I had a year off work.”

“But you asked for the year off work, right?”

“Well, yes.”

Abraham is al sinds zijn puberteit gefascineerd door Godwin’s record, en lijkt zich behoorlijk gedegen te hebben voorbereid. Eerder al draaide hij proefweken in de winter om te kijken wat het vergde om dagelijks te fietsen.

Bovendien deed hij zijn best om in elk geval materiaalsponsors te vinden, voor de slijtageslag.

Tarzan daarentegen plaatste van de week nog een bedelfilmpje op zijn Facebook-pagina, waarin hij zijn volgers smeekte om binnen- en buitenbanden te doneren.

Kurt Searvogel zag verder zijn huwelijk kort geleden stranden; waarschijnlijk vanwege dat voornemen om een heel jaar lang elke dag enkel te fietsen, om een bizar record van 75 jaar terug.

En waar Steve Abraham aanvankelijk mijn favoriet was — want door zijn plannen online leerde ik over de recordpoging — merk ik inmiddels vrij neutraal te zijn geworden in mijn voorkeuren. Alleen fietst de Brit elke dag langzaam en gestaag, waar de Amerikaan telkens heel wat sneller is. Dus ontpopt de strijd tussen hen zich niet alleen tot een conflict tussen verschillende karaktertypen. Die staat nu ook al voor een krachtmeting voor methoden om te doen.


Eddington-nummer
Te fietsen | week 7

Sommige nummers liggen weliswaar vast, maar vergen nog enig nadenken. Mijn leeftijd? Dat is geen getal dat ik spontaan kan noemen. Of mijn kledingmaten. Die voor de grote stukken paraat hebben, gaat nog wel — tot het lastiger wordt en ineens de vraag speelt wat mijn boordomvang is, of de omtrek van mijn hoofd, of de lengte van mijn hand, en ik niet gewoon even stiekem kan passen.

Andere getallen gaan bijvoorbeeld over sportprestaties. Toen ik de atletiek nog heel belangrijk vond, in het verleden, hadden die nummers hadden zelfs een aanduiding. Persoonlijk record [PR] heetten deze. En de meeste daarvan liggen voor eeuwig vast. Want, hoewel tal van sporten met leeftijdscategorieën werken — zo zullen zowel Steven Abraham als Tarzan Searvogel beiden een jaarrecord vestigen, domweg omdat ze niet in dezelfde veteranenklasse rijden — vind ik zo een onderscheid wat kunstmatig.

Het interesseert me weinig dat ik ook op leeftijd gekomen elke periode van vijf jaar weer nieuwe records kan lopen, springen, of werpen, als die nogal onderdoen voor wat me eerder lukte.

Een relatief onbekend nummer dat iets met prestatie te maken heeft, en tegelijkertijd voor mij toch vooral met plezier, is het Eddington-nummer. Voor fietsers wel te verstaan.

De Britse fysicus Arthur Eddington kreeg namelijk twee nummers naar zich genoemd. Het eerste Eddington getal gaat over het aantal protonen in het universum. Ook leuk. Alleen voor nu even niet zo nuttig om verder op in te gaan.

Zijn tweede nummer is een maat voor lange-afstandrijders, en legt vast hoe vaak iemand tenminste éen bepaalde afstand heeft gefietst. Eddington’s eigen E-nummer was 84. Wat betekent dat hij in zijn leven op 84 dagen een fietsrit van tenminste 84 mijl heeft afgelegd.

Ik ben opvallend benieuwd naar mijn E-nummer — en weet dat ik het nooit zal kennen. Pas sinds 2013 leg ik systematisch mijn gereden dagafstanden in een spreadsheet vast. Van alle ritten daarvoor — en mijn meest actieve fietsperiode lag heel lang terug — is er hoogstens nog sporadisch en anekdotisch bewijs.

Wel is me al opgevallen dat het makkelijker is om een E-nummer in mijlen aan te houden dan een E-nummer in kilometers.

100,00 km = 62,14 mijl

Voor een E-nummer van 62 hoef ik maar op 62 dagen die 100 kilometer gereden te hebben, en geen honderd keer.

Ik weet overigens vrij zeker dat mijn E-nummer hoger is dan 62 — vorig jaar alleen al reed ik 41 keer meer dan 100km/62 mijl. Alleen, hoe veel hoger dat is een vraag die wel nooit beantwoord zal worden. Tenzij ik de komende jaren nog een grote honger krijg tot het rijden van grote dagafstanden; wat me vrijwel uitgesloten lijkt.

Dwing me tot een schatting, dan zeg ik nu >80; ofwel minstens 80 x zeker 129 km.

En daarmee zal ik mijn best doen ook dit getal weer te vergeten.


Vals plat
Te fietsen | week 8

Driehonderd meter hoogte klom ik, tijdens mijn fietsrit van iets meer dan honderd kilometer afgelopen weekend. En driehonderd meter daalde ik trouwens ook weer af. In dit digitale tijdperk worden zulke waarden automatisch bijgehouden. Dit maakt dat zo’n getal me achteraf nog behoorlijk kan verrassen.

Want, waar klom ik nu echt?

Dat de weg steeg, was enkel zichtbaar op het traject door Tuk naar het centrum van Steenwijkerwold. Want dat is eindmoreneland. Daar ligt een stuwwal die lang geleden opgeworpen werd door een enorme naamloze gletsjer. Daar lijkt het land even heuvels te hebben.

En tegelijk voelde ook dat stuk geen moment aan als klimmen. Simpelweg omdat ik de wind in de rug had.

In het platte Nederland zijn de bergen vervelend onzichtbaar, want ze bestaan veelal uit lucht; die de voortgang zo makkelijk bemoeilijkt. Bovendien staat die lucht er elke dag anders bij. En wie zoals ik gewend is om tegen de soms harde wind in te fietsen, merkt dus een luttel stijginkje niet zo gauw op.

De voornaamste hoogte die ik wekelijks moet nemen, bestaat ook uit een brug over een kanaal. Die heeft een vrije doorvaarhoogte van 9,5 meter. Dus zal de top van die brug hoogstens op een meter of twaalf liggen, boven NAP.

Zo veel als die driehonderd meter klimmen van afgelopen weekend lijken, zo weinig vind ik die twaalf meter hoogte klinken. Terwijl ik de inspanning van die klim soms wel voel. Bij wind tegen.

Maar stel dat de oprit naar de brug slechts honderd meter lang was. Dan was de hellingshoek wel degelijk twaalf op honderd ofwel 12% geweest. En dat is zelfs in berglanden steil. Hoogte zegt dus niet per se alles.


Een vooroorlogse Godwin | vi
Te fietsen | week 8

In de jaren 2010 en 2011 las ik elke dag minstens éen boek, waarvan de meeste vervolgens ook besproken werden. Maar, de enige reden om dit te doen, was omdat ik al vrijwel mijn hele lezende leven een boek per dag heb gelezen. Zonder daar verder drukte over te maken, en dus anderen mee lastig te vallen.

Sterker nog, doorgaans verzwijg ik het te lezen. Onze cultuur heeft namelijk weinig ruimte voor lezers. En al helemaal niet als dit lezen maakt dat ze er gericht heel kritische vragen door kunnen stellen.

Dat ik er in 2010 en 2011 toch even aandacht voor vroeg, was om het simpele feit dat er telkens weer anderen waren die wel luid tamboereerden een jaar lang iedere dag een boek te gaan lezen. Daar media-aandacht voor vonden. En die daarmee deden of dit een geweldige inspanning zou zijn.

Nu, dat is het niet.

Je kunt er namelijk gewoon bij blijven zitten.

Een inspanning zou het pas worden als die 365 boeken vast lagen; als je enkel Nederlandse romans zou mogen lezen, of zoiets vreselijks. Maar voor wie zijn eigen menu kan vaststellen, blijft er altijd honger naar meer.

Dezer weken heb ik met enkele anderen gepraat over de pogingen van Steve Abraham en Kurt Searvogel om zo veel kilometers als mogelijk te fietsen in een jaar. Waarbij zich de gewetensvraag opdrong of ik een poging had willen wagen, als het record niet op zo absurd veel kilometers stond.

Waarop mijn antwoord luidde: nee. Ook niet met sponsoring. Of met een jaar betaald vrij van werk.

Van sommige inspanningen ben ik gewoon te blij dat anderen die al verricht hebben. Dat vrijwaart me om er zelf verder nog een tel over te hoeven nadenken. En nee, dat voelt niet als een nederlaag. En al evenmin groeit daardoor twijfel aan mijn mannelijkheid.


Onderhoud
Te fietsen | week 9

Eerder benoemde ik het microvezeldoekje tot het beste dat alle technische vooruitgang de fietser heeft gebracht. Want daarmee zijn de handen zo goed schoon te krijgen na een pechgeval onderweg.

En hoewel ik niet helemaal wil afdoen aan deze praktische keuze, is er vanzelfsprekend nog een veel grotere factor die het fietsplezier voor mij vergroot heeft.

Kennis over fietstechniek wordt online alom gedeeld.

En anders dan de Prediker zei, kan kennis online veel smarten voorkomen, in plaats van vermeerderen. Youtube biedt bijvoorbeeld tal van filmpjes waarin vrijwel elke mogelijke reparatie aan een fiets wordt voorgedaan.

Sommige fabrikanten hebben zelfs de gebruiksaanwijzingen van hun producten online gezet die ze naar de fietsenmakers stuurden — of anders is er wel een fietsenmaker die dit deed.

En verder blijkt op internet zelfs dat onmogelijk geachte reparaties met regelmaat door amateurs worden verricht, in hun werkhokken. Want voor zulke liefhebbers telt de hoeveelheid tijd niet die ze in zulk onderhoud steken — anders dan bij de professionals.

Zo heette de Shimano naafdynamo D3N80 altijd onmogelijk zelf te repareren te zijn. Terwijl elke naaf weleens gesmeerd moet worden. Die onmogelijkheid komt dan onder meer omdat de stroom die deze dynamo opwekt via een aluminium draadje wordt weggeleid. Een draadje dat veel te makkelijk zou breken, bij het onoordeelkundig openmaken van het ding.

Ene peterhs64 heeft evenwel series van honderden foto’s online gezet waarin stap voor stap wordt geïllustreerd hoe je een D3N80 open peutert, zonder daarbij wat ook te vernielen. De voornaamste truc om dat stroomdraadje niet te knakken, blijkt gewoon te zijn dat je strategisch even zo af en toe wat vastklemt, als er iets anders los moet.

Toegegeven, driehonderd foto’s maken wel dat het simpel aanvullen van wat vet in de kogellagers meteen op open-hart-chirurgie begint te lijken. Maar het maakt nogal verschil dat ik even heb kunnen zien wat er bij dit onderhoud komt kijken, omdat daarmee duidelijk is wat er zo onmogelijk aan zijn zou.


Breeduit
Te fietsen | week 9

Houd dertien jaar een weblog bij en als vanzelf komen dezelfde onderwerpen telkens terug. Daar zijn vervolgens dossiertjes van te maken.

Eén zo’n toevallig ontstaan dossier gaat over de Werdegang van de profwielrenner Thomas Dekker. Ooit het grootste Nederlandse talent sedert Joop Zoetemelk, maar inmiddels werkloos burger; want zonder ploeg.

Toch is hij amper dertig. In zijn beste jaren als sportman.

Tegen Dekker spreekt waarschijnlijk niet eens dat hij ooit betrapt is op EPO-gebruik, en daarom twee jaar geschorst werd. Desastreuzer zal zijn dat hij na zijn terugkomst in het peloton een aanmerkelijk bescheidener renner was dan voorheen.

Het leek alsof de doping bij hem extra goed was aangeslagen, en hij dus niet zonder kon.

Thomas Dekker probeerde deze week nog éen kunstje — waarschijnlijk om de wereld te laten zien dat hij toch echt wel wat kon. Er kwam een aanval op het werelduurrecord fietsen. Op hoogte. En deze poging mislukte mede omdat hij de ideale zwarte lijn op de wielerbaan niet houden kon, en elke bocht te breed uit waaierde. Daardoor telde elke ronde meer meters dan moest.

Niet genoeg baantechniek aangeleerd in zijn carrière.

the difference between riding in a 250m velodrome on the black line versus the red “sprinters” line is eight metres per lap. A series of small errors can add up to over a kilometre over 200 laps.

Putting the hour record into perspective

Toch vond ik het merkwaardig dat niet met de echte afstand werd gerekend die hij reed. De kilometerteller op mijn fiets telt het aantal omwentelingen van het voorwiel. In de praktijk is dat al behoorlijk nauwkeurig. Zo moeilijk moet het dus vervolgens toch niet zijn om voor een baanfiets een voor- of achterwiel te ijken, en de echte afstand in het uur te meten door het tal omwentelingen te tellen? Die baanwielen zijn perfect rond, want de bandjes worden knalhard opgepompt; om zo min mogelijk rolweerstand te hebben.

Die zwarte lijn op de wielerbaan roept bij mij ook vragen op over andere sporten. Van de banen in zwembaden is bijvoorbeeld bekend dat ze onmogelijk perfect even lang te maken zijn. En sommige wedstrijden worden toch echt op millimeters beslist.

Vraag ik me al helemaal af hoe het dan met schaatsen zit. Rijden schaatsers niet altijd meer meters dan vereist? Als op schaatsbanen een zwarte lijn zou worden geverfd, hoe zou deze dan lopen? Op de blokjes? Langs de blokjes, zodat het zelfs mogelijk is soms om af te snijden?


Winter 2014-2015
Te fietsen | week 10

Wanneer is de winter precies voorbij?

Voor de meteorologen is het simpel. Die rekenen er gewoon mee dat op 1 maart de lente begint. Daarom kon het KNMI ook al een terugblik publiceren op de afgelopen winter, met als voornaamste conclusie dat deze niet veel voorstelde.

Ik houd zelf liever 21 maart aan als datum. Dan staat de zon boven de evenaar, wordt de zomertijd al bijna weer ingevoerd, en haalt de temperatuur overdag eindelijk eens de dubbele cijfers.

Maar gevoelsmatig reken ik misschien zelfs nog anders. Dan is de winter pas voorbij als er geen rekening meer hoeft te worden gehouden met winterse omstandigheden. Dus duren mijn winters ook altijd langer dan de drie maanden die er normaal voor staan.

En in tegenstelling tot de KNMI vond ik dat de winter 2014-2015 wel degelijk wat voorstelde, als fietser gezien. Al maanden lang waait het telkens bovenmatig hard. En als het een keer niet waait, is het meteen kil en klammig koud, want veel te vochtig, vanwege de mist.

Juist omdat het zo zelden echt vroor brachten de afgelopen maanden nu net alle vervelende zaken annex met winter. Natte koude, en veel zout op de weg.

Ben ik heel blij op een Clubman over te zijn gegaan, zodat de slijtage aan de bewegende delen van mijn fiets waarschijnlijk wel mee zal vallen — of anders hoogstens een tientje kost aan nieuwe onderdelen.

Vrieskou is gewoon minder vervelend dan de kou die er de afgelopen tijd telkens was. Want als het goed vriest verdwijnt vrijwel alle water voor even uit de lucht. In een kwakkelwinter met zijn natte kilte maakt juist het vocht het onaangenaam klam; en daarmee voor het gevoel heel wat onaangenamer.


Een vooroorlogse Godwin | vii
Te fietsen | week 10

De eerste vijfenzestig dagen van het jaar zijn bijna om; nog driehonderd te gaan. En een zekerheid die ik in 2015 elke ochtend bij het opstaan heb, is dat ergens in Engeland dan al een man op zijn fiets stapte voor zijn rit van een dag.

Steve Abraham rijdt de laatste tijd vervolgens minstens driehonderd kilometer. Eindigend doorgaans als bij mij de werkdag er al lang weer opzit.

En hoewel het in naam weliswaar voorjaar is, maakte dat voor het weer dat hij trof nog niet veel uit. Alleen heeft ook bij hem nu elke dag iets meer daglicht. En bij daglicht fiets je altijd makkelijker en sneller dan in het donker, door een geheime fysiologische wet.

Het krankzinnige aan deze tijdrit van een jaar is dat Abraham nog altijd niet het daggemiddelde haalt van Tommy Godwin uit 1939. Die reed toen 320 km per dag, gerekend over dat hele jaar. En dan vooral door in de zomermaanden, als het lang licht is, ook ellenlange dagen te maken op de fiets.

Steve Abraham lijkt dezelfde tactiek te kiezen.

Althans, dat hopen de talrijke Britse fans van hem, die het maar niets vinden dat Abrahams concurrent Kurt Searvogel het platte en warme Florida heeft uitgekozen voor zijn poging om in een jaar zoveel kilometers als mogelijk te fietsen.

Maar, zo houden de Abraham’s fans zich voor, Searvogel haalt misschien nu al zijn maximale dagafstanden. Die rijdt enkel bij daglicht. Zit hoogstens twaalf uur per keer op de fiets. En die haalt wel al met regelmaat meer dan die 320 km op een dag.

Driehonderd dagen gaat dit circus dus nog door. Dat lijkt oneindig lang.

[zie hier de hele reeks over de 1YTT]


Voorjaar
Te fietsen | week 11

Na de warmste 8 maart ooit, op sommige plaatsen, zou een makkelijke conclusie kunnen zijn dat het nu toch echt voorjaar is geworden.

Maar ik twijfel.

Het voorjaar is voor mij pas aangebroken als ik op de fiets meer lichaamsdelen bloot durf te stellen aan de zon dan enkel mijn hoofd en mijn handen. En zo ver kwam het gisteren niet. Al zag ik er wel rijden met bleke blote benen. De warmte kwam ook nog niet overal, zoals op bovenstaand kaartje te zien is. Bovendien stond er een erg schrale wind, van zeker 4 Beaufort.

Weliswaar noemen meteorologen een kracht van 7 Beaufort pas harde wind. Voor het fietsen is 4 Beaufort toch ook al weinig aangenaam. Helemaal in de winter. De lucht lijkt domweg een grotere dichtheid te hebben. Bovendien bieden bomen noch struiken enige beschutting dan.

Elke winter weer merk ik dat 8º C overdag een grenswaarde vormt. Is het kouder, dan voelt alle wind onaangenaam. Ligt de temperatuur hoger dan is in elk geval een tegenwind tot en met 3 Beaufort redelijk te negeren.

Het snelheidsverschil op de fiets, bij dezelfde inspanning, is dan makkelijk 10% of meer.

Later in het jaar komt daar dan het moment bij dat ik echt in korte broek en shirt kan fietsen; als mijn kleding niet meer klappert; en daarmee als remparachute functioneert; en ik opnieuw gratis heel wat snelheidswinst kan boeken.

Nee, het voornaamste teken dat het voorjaar werd op 8 maart was dat ik de weg ineens weer delen moest met andere fietsers. En gisteren viel me vooral op hoeveel mensen het leuk vinden om in een groepje te gaan toeren. Niet dat daar op zich wat mis mee is. Alleen vallen zulke groepjes extra op omdat elk van de leden hetzelfde shirt draagt — om ook de wereld te laten zien dat ze bij elkaar horen.

En vrijwillig een uniform aantrekken, daar zal ik nooit wat van begrijpen.


Uitgekeken
Te fietsen | week 11

Nog geen tien minuten live-TV zag ik deze week van de beide rittenkoersen die op het moment worden verreden in de klassieke wielerlanden. Wel viel Tom Boonen juist op het moment ik het keek. Heel Vlaanderen direct in rouw dompelend; want meteen al leek duidelijk dat hun grootste troef het hele voorjaar zou missen. En daarmee de klassieke wielerwedstrijden waar hij het meest om geeft.

Maar de etappe waarvan ik een flard zag zou eindigen op een massasprint. En dat interesseert me niet — in een etappekoers tenminste. Sprints in klassiekers zijn van een heel ander soort.

Evenmin keek ik vanmiddag, toen Parijs-Nice ergens op een bergje eindigde.

Voorbij is de tijd dat ik mijn dag helemaal plande rond de rechtstreekse uitzending van een wielerwedstrijd op TV. Ik vind zulke koersen niet bijzonder spannend meer. Terwijl ik zelf nochtans meer dan voorheen met grote regelmaat fiets.

En dit kan komen omdat mijn bewondering inmiddels naar heel andere fietsers uitgaat dan wat verwende profs. De tijdrit van een jaar, die Steve Abraham en Kurt Searvogel afleggen, is intrigerender. Kristof Allegaert volgen, als hij alweer zonder enige ondersteuning van Londen naar Istanboel racet, is aanmerkelijk boeiender.

Allegaert had weliswaar nauwelijks pech onderweg, maar de andere deelnemers aan die Transcontinental moesten bij te veel lekke banden gewoon zelf een fietsenmaker opzoeken om daar nieuwe binnenbanden te kopen.

Zulke fietsers hebben last van roedels zwerfhonden onderweg. Zij delen hun pad met zwaar wegverkeer.

Daar is zo veel meer aan te bewonderen en mee te leven dan aan een heel peloton profs dat racet over vrijgemaakte wegen, in wedstrijden die vrijwel altijd volgens voorspelbare patronen verlopen.

Zonder de dopinggeschiedenissen was ik misschien allang helemaal op dat professionele wielrennen uitgekeken. De verhalen van het moment zijn niet interessant genoeg meer.


Koffiemolentje
Te fietsen | week 12

Nederland is zo vlak, dat je met een fiets zonder versnellingen — op die ene na dan — ook overal komen kunt. Tegelijk hebben al mijn fietsen óf een derailleur óf een naafversnelling. Hoe weinig ik ook van de mogelijkheden gebruik die er daarmee kwamen.

Heel deze winter reed ik mijn Clubman voornamelijk in éen enkele versnelling. De vijf. Tenzij er heel erge tegenwind was. En nooit is tegenwind een ondringbaarder muur dan in de winter. Dan zakte ik soms éen twee versnellingen terug.

Dus al die tijd nam ik zonder bijgedachten die kilo aan extra gewicht van een naafversnelling op de koop toe. Want het kon eens tegenzitten, en dan was het wel fijn om terug te kunnen schakelen naar een lichtere versnelling.

Opmerkelijker nog vind ik dat ik de hele winter het verzet 44 x 21 trapte. Want de vijfde versnelling van een 8-versnellings Nexus- of Aline-naaf is 1 : 1, en die 44 en 21 staan voor het aantal tandjes van die bladen die gemonteerd zijn.

Voor elke omwenteling van mijn trappers legt mijn achterwiel 44/21 x de wielomtrek af.

Toen ik mijn eerste fiets kocht, was de allerkleinste versnelling daarop mogelijk namelijk 42 x 21. En die werd normaliter nooit gebruikt. Ik heb zelfs nog lange heuvels beklommen op dat indertijd belachelijk klein ogende verzet.

Alleen, toen reed iedereen zo zwaar. Kijk naar videos van oude wielerklassiekers, of lees Tim Krabbé’s De renner, en let dan op de reuzenversnellingen die iedereen probeert rond te krijgen.

Het koffiemolentje kwam pas later in — al leerde ik uit de boeken over Bobet of Anquetil dat er tot de jaren zeventig ook altijd met een hoge beenfrequentie werd gekoerst. Niet op kracht.


Ride of My Life
Te fietsen | week 12

Toevallig kwam ik online de documentaire Ride of My Life tegen. Waarin de Brit Robert Penn de wereld over reist om overal de beste onderdelen te halen voor zijn droomfiets — de fiets waar hij de rest van zijn leven op wil rijden.

Penn schreef overigens ook een boek, over dezelfde reis, dat heet It’s All About the Bike. Boeklog gaf er in 2011 aandacht aan.

En normaal is vier jaar te kort tijd om een boek te herlezen, of een documentaire opnieuw te zien. Alleen waren toevallig de afgelopen vier jaar voor mij gevuld met fietsen. En met gepruts aan fietsen; of hun onderdelen.

Tegenwoordig vlecht ik mijn wielen zelf. Indertijd had ik nog geen moment nagedacht over fietswielen — behalve dan hoe je een slag in de velg kunt verwijderen, of de lagers in een naaf kunt stellen.

En doordat mijn kennis zo vermeerderde, was Penn’s documentaire nauwelijks nog te bekijken. Want daarin liep de maker domweg zelf veel te vaak olijk in beeld. Terwijl het informatieve gehalte ook al tegenviel.

Maar vier jaar terug vermaakte zijn werk me nog wel.

Dus beleefde ik dat toen op precies het juiste moment.

Ik denk dat de afgelopen jaren me vooral geleerd hebben dat de droomfiets domweg niet bestaat. Wat daarmee meteen al het uitgangspunt van Penn’s queeste onderuit haalt. Er is geen fiets die voor alle omstandigheden deugt. Op het lichtgewicht racertje van Robert Penn kun je niet even snel boodschappen doen. In grote delen van de wereld is het zelfs link om zo’n fiets onbeheerd buiten te laten staan, als hij binnen even een kopje koffie drinkt.

Zwijg ik, na een heel natte winter, nog over de noodzaak van spatborden. Of verlichting.

Penn’s droom ging niet alleen over die fiets. Die behelsde ook het mooie weer om op zijn droomfiets te rijden. De rustige wegen daarbij. En de geestelijke ontspanning om van dit al te genieten.

Dus is het meer alsof hij zichzelf een mooie zwembroek uitzocht.


Ride of My Life ii
Te fietsen | week 13

In éen week kwam ik twee artikelen tegen over mannen met nogal stellige ideeën over fietsen. Beiden wisten namelijk zeker dat het vroeger beter was.

De Taiwanees Asawi Chang heeft een indrukwekkende collectie fietsen. Maar hij verzamelt het liefst wat er tussen 1968 en 1988 werd gebouwd. Want dat was de glorietijd, voor de schaalvergroting, en de overgang naar het plastic, toen de topfietsen zelfs bij de bekendste merken nog met de hand werden gemaakt.

En via een wat ouder artikel uit ‘De vogelvrije fietser’ — dat de hedendaagse exemplaren te slap noemt voor de meeste Nederlanders — kwam ik bij een interview met een handelaar. George Chardon verkocht alleen fietsen die tussen 1930 en 1980 werden gemaakt.

Wat maakt oude fietsen beter? ‘Voor de naven gebruikte men vroeger beter staal dat veel harder is. Ook de schroefdraad was fijner waardoor er minder snel dingen los rammelden. Nu heeft Shimano een wereldwijde norm voor de schroefdraad gesteld, die veel ruimer is. Dat is jammer, want je kunt nu de fietsen minder goed afstellen en alles rammelt eerder los.’ Ook roest kreeg vroeger minder kans door de matzwarte ‘asfaltlak’. ‘Om milieuredenen mag dat niet meer gebruikt worden.’

Waarop gebeurde wat altijd plaatsvindt als ik iets lees waarvan me de strekking bevalt. Ik begon tegenwerpingen te verzinnen.

Want, de kwaliteit van de banden voor de fiets is nu beter dan ooit. Daar heeft alle industrialisatie dus geen negatieve invloed op gehad.

En de hoge aluminium velgen van het moment maken ook de wielen aanzienlijk beter dan ze vroeger konden zijn. Toen fietswielen lage zware stalen velgen hadden, en gemaakt werden met verzinkte spaken, die altijd gingen roesten na een winter of wat.

En juist wielen bepalen nogal veel van het fietscomfort.

Stellige uitspraken over dit onderwerp zijn dus eigenlijk niet te doen. Op die ene terloopse constatering na dan dat Nederlanders hun fietsen anders gebruiken dan wie ook in de wereld — waar fietsen toch allereerst leukigheidjes zijn voor erbij.

Vrijwel al mijn fietsen dateren door een vreemd toeval uit de jaren 1979-1981. Die gaan nog rustig vijfendertig jaar mee — er even van afgezien dat banden, remblokjes, kettingen, en tandkransjes slijten, en vervangen zullen worden. Maar alles wat er aan die fietsen slijt, op de naafversnelling van de Clubman na wellicht, kan ik zelf thuis repareren.

En ik meen toch ook dat dit aan mijn waardering meehelpt. Dat een bezwaar tegen de lichtgewicht racefiets van het moment is dat die bijvoorbeeld gecombineerde rem- en schakelhandels heeft die niet te repareren zijn. Of buitenboordlagers in het bracket die er niet tegen kunnen om nat te worden. Of wielen met slechts veertien spaken, die meteen in totale onbalans zijn als daar eens iets mee mis mocht gaan.


Een vooroorlogse Godwin | viii
Te fietsen | week 13

Het krankzinnige van dat jaarrecord fietsen is dat er vooraf al sommetjes over te maken zijn. Die daarbij dan de inspanning nog tastbaarder maken.

Want, gegeven dat een dag 24 uren telt, en een jaar 365 dagen, dan volgt daar het aantal uren uit per jaar. Neem dan de jaarafstand van Tommy Godwin uit 1939, die 120805 kilometer, en dan is meteen ook al bekend dat iemand die dit record wil breken 13,79 km per uur moet rijden — het hele jaar lang, tijdens elk uur van de dag.

Rijd slechts twaalf uur per dag — een mens wil tenslotte ook weleens eten, of desnoods slapen — dan moet er tijdens die tijd op de fiets gemiddeld 27,58 km/h gereden worden.

En dat is hard.

Dat haalt de gemiddelde mooiweer-rijder op zijn pluisgewicht carboonwonderfiets namelijk niet eens, zoals het overzicht bleek dat Strava publiceerde. En dan rijden die mooiweer-rijders hoogstens een afstandje van 45 kilometer per keer.

Toch hanteert Kurt Searvogel deze tactiek. En hij zorgt er daarbij wel voor vlakke wegen te hebben, en windje mee. De meeste van zijn dagen beginnen ook telkens ergens anders. Hij leeft het grootste deel van de tijd dat hij niet fietst in een camper.

Zijn rivaal Steve Abraham kiest er daarentegen voor om langere dagen te maken op de fiets. Tot achttien uur per etmaal aan toe. En van de zomer kunnen dat er best weleens twintig worden — wat zal moeten, want ook Tommy Godwin reed krankzinnige dagafstanden in de zomer van 1939.

Ik moet toegeven dat in mijn fascinatie voor deze recordpogingen een paradox zit. Enerzijds blijft er voor mij wat willekeurigs aan kleven dat beide mannen telkens hun eigen route kiezen, afhankelijk van de wind vooral — dat ze weliswaar wat rondfietsen, maar dat ze nooit ergens aankomen; omdat enkel de afgelegde dagafstand telt. En anderzijds is de lichamelijke en geestelijke inspanning die beiden verrichten onbegrijpelijk groot.


Een vooroorlogse Godwin | x
Te fietsen | week 14

Eind maart 2014 had ik op hetzelfde moment in het jaar duizend kilometer meer gefietst dan nu. Maar al te grote conclusies zijn daar verder niet aan te verbinden. Het was domweg beter weer tijdens de eerste drie maanden vorig jaar. Waardoor het heel goed mogelijk is dat ik me toen relatief gezien aanzienlijk minder heb hoeven inspannen dan dit jaar van me eiste.

En het scheelt nogal in de beleving, als het fietsen geen moeite kost.

Eens het weer boven de 8° à 9° C is, dan ligt mijn kruissnelheid meteen zeker 10% hoger, bij dezelfde inspanning. Eenmaal de altijd klapperende winterkleding uit kan, en al die laagjes de beweging niet langer belemmeren, biedt dat eveneens zo al 10% winst.

Er is een behoorlijk verschil als je weet in een uur of vier gemakkelijk 110 kilometer te kunnen fietsen, of in dezelfde tijd met moeite 84 kilometer af te zullen leggen; zoals me dit weekend overkwam, tijdens alle storm en regen.

Ik moest daar aan denken tijdens de wielerklassieker Gent – Wevelgem gisteren. Toen professionele renners ondanks de voorspelde windstoten toch met hoge velgen gingen rijden, waardoor sommige pardoes van de weg waaiden. Hun wielen werkten als zeil.

Ik moest daar ook aan denken toen gisteren het nieuws doorkwam dat Steve Abraham van de weg is gereden door een brommer. Met als gevolg een zware enkelblessure, en een verwachte operatie, en daarmee een ietwat onverwacht slot aan zijn tijdrit van een jaar.

Want Abraham heeft in hetzelfde rotterige winterweer rondgereden als ik; alleen trof hij daar vanzelfsprekend nog veel meer van; want hij was elke dag tot wel achttien uur op pad. Leuk fietsen zal er in 2015 voor hem nog altijd niet vaak zijn bij geweest.


Windje
Te fietsen | week 14

Telkens botste ik er tegenop deze winter, en toch heb ik er amper een gedachte aan gewijd. De wind. De lucht die zich met enige vaart beweegt van een hoge naar een lage drukgebied. Ik negeerde vooral dat het telkens opvallend hard waaide.

Onbedoeld had alle wind vanzelfsprekend wel invloed, alleen. Want fietsen als het stevig waait is vervelend. Pal tegen de wind in is de lucht ineens taai. En dan duurt de weg plots heel veel langer dan normaal.

En voor de wind kan er weliswaar gevlogen worden. Zomaar. Alleen is die extra snelheid dan niet echt. Voor mijn gevoel.

Bovendien, als ik eerst stevig tegen de wind in heb moeten fietsen, en dus al een tijd onderweg ben geweest, kan het ook best zijn dat mijn vermoeidheid inmiddels groter is dan normaal. En dat er daarom helemaal niet vrolijk voor de wind gevlogen worden kan.

Deze week was het storm van zaterdag tot en met donderdag. Zelfs al viel het hoogtepunt dan zo nadrukkelijk op dinsdag, eerder bezorgde de wind me toch ook al overlast. De hele winter trouwens al.

Dus fietste ik aanzienlijk minder dan had gekund. Omdat de lust me ontbrak. Omdat ik zo weinig zin heb om op een heel klein versnellinkje tegen een langzaam wijkende muur van 5 à 6 Beaufort op te moeten rijden.

En daarom ook werd mijn wereld kleiner. Noord-Nederland is niet overal kaal en vlak, maar op veel plaatsen toch wel. En die kunnen beter vermeden worden als het waait; omdat daar dan extra veel wind staat.

Ergens op de fiets kunnen komen, is toch ook zo’n plek veroveren, en eigen maken; mentaal.


Eerst even eten
Te fietsen | week 15

Een keer of wat per jaar fiets ik weleens met iemand die brevetten rijdt. Een randonneur is dat, die elk jaar verschillende randonnées doet, zo heet dat dan, in andere woorden. Audax heet deze activiteit dan weer bij de Britten en Amerikanen.

Hij is in training voor Parijs-Brest-Parijs — een rit van ruim 1200 kilometer — later dit jaar, en moet eerst nog een hele serie brevetten rijden om zich te kwalificeren, tot en met een 600 kilometerrit aan toe.

Zulke afstanden afleggen per fiets doen maar weinigen.

Want waarom zou men ook.

En ondanks dat er altijd op mij wordt ingepraat om me toch eens aan een brevet te wagen, voel ik daar geen enkele lust toe.

Mijn belangrijkste bezwaar is dat ik vier à vijf uur fietsen lang genoeg vind voor een dag. En het kortste brevet dat echt telt, is tweehonderd kilometer rijden. Zeker acht uur stevig doorfietsen, daarmee. Dat heb ik vroeger allemaal al eens gedaan; waarmee allang bewezen is dat ik dat kan.

Een tweede probleem is het georganiseerde verband. Dat iemand anders een route uitzet, maakt mij niet zo veel uit. Dat kan zelfs een voordeel zijn. Die ander kan door jarenlange fietservaring veel mooiere routes kennen dan ik. Alleen telt een brevet pas met het bewijs dat je werkelijk was waar je geacht werd langs te komen. Dus moeten er onderweg stempels worden verzameld, bij benzinestations of cafés. Of anders moet er even geld gepind worden, met bon, wat dan bewijst dat je ergens bent geweest.

En dat verzamelen van die stempeltjes zie ik mijzelf domweg niet doen. Dat is me veel te kinderachtig.

Ik fiets nu eenmaal voor mijzelf. In wandeltempo doorgaans. Het idee daarmee iets te moeten bewijzen, is er niet.

Neemt niet weg dat ik veel van randonneurs heb geleerd. Veel van mijn kennis over onderhoud aan de fiets, of over wat goede verlichting is, deed ik op hun fora op.

De schaarse documentaires over randonnées — zoals deze in Schotland — kunnen me zelfs enige Fernweh geven.

En dan is er nog een oude randonneurswijsheid, bij pech onderweg, die heel erg goede raad is gebleken. Zij bevelen aan om dan altijd eerst iets te eten. Want eten maakt altijd helderder, en met helderheid komt ook afstand en relativering. Een lekke band is dan gewoon een makkelijk te verhelpen lekke band; en niet een barrière die de verdere voortgang van het leven in de weg staat.

Steve Abraham is een randonneur, en ook wereldjeberoemd in die kringen. Aan zijn reactie op het ongeluk met die dronken brommerrijder valt perfect de mentaliteit op die me aan brevettenrijders goed bevalt. Het had allemaal veel erger kunnen zijn. En straks gaat hij proberen om op een ligfiets met drie wielen in elk geval kilometers te maken. Kan hij zijn getroffen been hoog houden, en toch ook vitamine D tanken; wat helpt bij de genezing.

Maar mocht deze inspanning het helingsproces belemmeren, dan wordt zijn poging om zo veel mogelijk kilometers in een jaar te fietsen later opnieuw begonnen.


Hel van het Noorden
Te fietsen | week 15

Op een fietsvakantie lang terug heb ik nog eens een pelgrimage gemaakt naar het Bos van Wallers-Arenberg — éen van de beruchtste hobbelpassages uit de wielerwedstrijd Parijs – Roubaix. En ja, de stenen lagen er slordig bij daar. Alleen maakte dat niet per se uit, omdat het pad slechts éen keer per jaar serieus werd gebruikt. Tijdens de koers Parijs – Roubaix. Op alle andere dagen sloot een slagboom de toegang af.

En een weg tijdens een fietswedstrijd is toch een heel andere weg dan op zo’n willekeurige andere dag. De fantasie moet stevig aan het werk om nog iets bijzonders te zien in verlaten plaveisel. Hoe beroerd dat er ook bij liggen mag.

Hoogstens bij beruchte berghellingen voelt het als een prestatie om over dezelfde weg te rijden als beroemde profwielrenners hebben gedaan.

Tegenwoordig weet ik dat het gevoel van Parijs – Roubaix ook vlak bij huis te vinden is. De regionale fietsinfrastructuur ligt er met regelmaat knap beroerd bij. En dan gaat het zelfs om doorgaande wegen. Niet enkel om de paadjes achteraf, waar hoogstens landbouwverkeer langskomt, zoals in die wielerwedstrijd.

Eerder schreef ik ook al daarom het liefst op banden te fietsen waar wat lucht in kan; om als stootkussen te dienen; dat mijn banden aanzienlijk breder zijn dan die de wielrenners gebruiken.

En op dit uitspraak moet ik inmiddels toch wat terugkomen. Mijn vlugste fiets staat namelijk op harde vouwbandjes met een breedte van amper een inch. Alleen is me iets merkwaardigs aan deze banden opgevallen. Die rollen pas lekker als ik enige snelheid heb ontwikkeld. Onder de 25 km/u zijn ze veel te botserig, en daarmee naar. Een slecht wegdek wordt daarmee pas echt slecht.

Grote delen van het jaar is het alleen niet mogelijk om die snelheid makkelijk te halen. Dan is het weer er niet naar. Alleen probeer ik dan ook weleens vlug te fietsen. Op die dunne bandjes.

Nooit heb ik een grotere hekel aan scheef liggende klinkers dan dan. Nooit is mijn oordeel over de wegbeheerders stelliger.


Identificatie
Te fietsen | week 16

Sinds Steve Abraham door een idioot op een brommer van zijn fiets werd gereden, is mijn belangstelling voor de tijdrit van een jaar verdwenen.

Ergens ver weg, in de VS, rijdt Kurt Searvogel weliswaar elke dag nog zeker tweehonderd mijl — hij zal ook wel moeten. Maar interessant is dat niet meer.

Begon ondertussen in Australië een derde kandidaat aan zijn poging om zo veel mogelijk kilometers als mogelijk te fietsen in een jaar. Miles Smith luidt zijn naam. ‘Go Miles’ heten daarom zijn Facebook-pagina en website; nomen lijkt weer eens omen.

Smith kiest voor een iets elementairder aanpak dan Abraham of Searvogel. Hij gaat gewoon dezelfde weg het hele jaar door op en neer rijden. En goed, dat is dan wel een weg met een lengte die in Nederland zo niet bestaat.

Daarbij heeft hij in zoverre gelijk dat het makkelijker fietst op bekende wegen dan op onbekend terrein. Schijnt deze ‘Beach road’ ook nog dagelijks vele andere fietsers te trekken. Zodat hij er allicht met regelmaat gegangmaakt kan worden.

Kende hij deze weg bovendien al van het dagelijkse forensen — waarvoor hij 155 km op een dag reed.

En toch zegt ook zijn poging me weinig.

Ik weet domweg niet hoe het is om in Australië te fietsen.

Wat me beviel aan Steve Abraham’s poging was hoe makkelijk het was om me met hem te identificeren. Het weer dat hij had, was hier ook; of anders kwam dat wel een dag later. Als hij in het hartje van de winter in het donker op zijn fiets stapte, was het ook hier nog nacht. Te vaak ben ik blij geweest in januari en februari dat er voor mij niets moest. Empathie telt.

Speelt met de pogingen in de VS en Australië ook nog mee dat die in heel andere tijdzones plaatsvinden. Dat pas lang achteraf duidelijk is wat er gebeurde.

Abraham was een beter mens dan ik ooit zijn kon. Hij reed opdat ik niet hoefde. Die andere fietsers zijn eerder freaks.


Nooit meer wachten
Te fietsen | week 16

Het is goed dat de belangrijkste wielerwedstrijden op zondagmiddag worden verreden. Dan maakt het niet zo veel uit als ze tegenvallen. Een rustig middagdutje is ook heel mooi.

En tegenvallen doen de professionele wielerwedstrijden tegenwoordig altijd. Omdat de meest kansrijke deelnemers steevast blijven wachten tot de laatste kilometers. Zodat een TV-uitzending die vier à vijf uur kan duren doorgaans hoogstens vier à vijf minuten iets van spanning brengt.

Enkel Gent – Wevelgem dit jaar week van dat stramien af. Wat dan alleen kwam omdat het zo hard waaide dat de renners spontaan van de weg af dwarrelden. Want op hoge velgen bleven ze rijden, ondanks de wind.

Dus ligt eigenlijk al vast dat de mooiste wielerwedstrijd van 2015 al verreden werd.

En gezien de protesten van de deelnemers naderhand over het gevaar onderweg bestaat er een aardige kans dat er zelfs nooit meer zo’n koers zal komen.

Een paar weken later kropen dezelfde protesterende renners overigens onder gesloten spoorbomen door. Seconden voor er een TGV langs vloog.

Maar als het peloton niet rijden wil, noch het parcours de wedstrijd maakt, moet het dus wel van het weer komen om nog iets aan strijd te zien; en daarmee onverwachte ontwikkelingen te krijgen. Is het ineens bijna jammer dat er zo weinig in winterweer wordt geracet.

Dus komt er ineens een einde aan een heel tijdperk. Waar ik voorheen nog zei nooit meer televisie te kijken op het moment dat een programma wordt uitgezonden, op de rechtstreekse sportuitzendingen na, is ook die laatste uitzondering weg. Nooit wil ik meer wachten tot het misschien nog eens spannend wordt.


Wachten
Te fietsen | week 17

Aantekeningen als deze, over fietsen, hebben soms nog een onverwacht nut. Ik was bijvoorbeeld blij om te lezen dat in 2013 het voorjaar ook aan de kille kant was. Waardoor het tot in mei duurde voor ik mijn winterspullen durfde op te bergen.

Dus is het niet vreemd deze week nog met handschoenen aan te hebben gefietst.

Wat deze kennis alleen niet doet, is het verschil in beleving verklaren tussen het fietsen in de zomer, en het fietsen in de winter.

’s Zomers is het niet vreemd om na het avondeten nog even een rustig rondje te doen, en dan hup spontaan veertig, vijftig kilometer af te leggen. Zelfs een ontspannen ritje van honderd kilometer kan er dan weleens tussendoor glippen.

In de winter kan de gedachte om naar buiten te gaan en daar op een fiets te stappen al te zwaar zijn. Nogal wat van mijn winterse kilometers zijn verreden desondanks; om soepel te blijven draaien, niet omdat ik daar verder ook maar iets aan beleefde.

En hoewel mijn fietsen een fietsen op gevoel moet blijven, groeit er ondertussen dus wel nieuwsgierigheid naar net wat kennis meer. Hoeveel waarheid zit er bijvoorbeeld in het idee dat een rit van 65 kilometer bij temperaturen onder de 6° à 7° Celsius aanzienlijk meer energie kost dan een zomeravondtoertje van honderd kilometer plus?

Terwijl ik ’s zomers ook nog eens 20% sneller fiets?

Er zijn dan vanzelfsprekend meters te koop, die tonen hoeveel Watts een fietser trapt. Maar afgezien van de hoge prijs van dergelijke technologie denk ik dat die het antwoord me niet eens geven kan. Want, er speelt ook nog een duidelijk maar onmeetbaar mentaal aspect. Zonder enige inspanning met een redelijke snelheid fietsen is bijvoorbeeld domweg leuk. Omdat alles dan zo vanzelf lijkt te gaan.

En leuk maakt alles zo veel lichter.


Om
Te fietsen | week 17

Er was een tijd dat ik zei hoe jammer het was nooit uren genoeg te zullen hebben om overal naartoe te kunnen lopen. Maar dat gevoel is me ondertussen volkomen vreemd. Wandelen gaat me inmiddels veel te langzaam. Storend langzaam. Zelfs al span ik me op de fiets zelden meer in dan bij het wandelen, de bijbehorende snelheid van verplaatsen ben ik enorm gaan waarderen.

Geen andere vorm van vervoer ook brengt met zich mee dat zelfs het onderweg zijn al deugd doet.

Dus kies ik tegenwoordig altijd voor de fiets, als dit kan, en redelijk is. Terwijl omgekeerd geldt dat ik niet fiets als het weer werkelijk te slecht is, of de afstand te groot, en de tijd te kort.

Het fietsen is een plezier, en moest dat ook blijven.

En daarom is het verbazingwekkend dat ik me zo kan ergeren aan alle omleidingen onderweg van het moment. Terwijl er nogal wat omleidingen zijn nu, op de voor mij normale routes. Wat op zich nog een goed teken ook is. Er wordt alom gebouwd. Er zijn nogal wat activiteiten gepland in de regio. De economie draait.

Blijkbaar moest dat fietsen dus ook gepaard gaan met vanzelfsprekendheden; die daarmee het denken vrijwel geheel overbodig maken. Blijkbaar wil ik domweg niet wakker worden geschud uit de lichte roes van de soepele verplaatsing.

Omleidingen zijn namelijk nooit logisch. Helemaal voor fietsers niet. Zelfs al zijn er in Nederland vrijwel overal zo veel wegen en paden dat een omleiding gauw eens naar iets leidt dat volstrekt parallel loopt.


Fietsporno
Te fietsen | week 18

Toen ik in 2011 over de Cyclepedia boeklogde, meldde ik dat er ondanks alles toch geen fietsporno in stond. Voor mij. Te veel van de prachtig gefotografeerde fietsen hadden maar vreemde afwijkingen. Die waren dan door Michael Embacher verzameld omdat ze als eerste een nieuw idee brachten.

Alleen nam vervolgens vrijwel niemand zo’n revolutionair ontwerp over.

Embacher heeft nu zijn complete collectie te koop gezet. Op 19 mei worden alle fietsen aangeboden in het Weense veilinghuis Dorotheum. Daar is al een catalogus van. En ook staan foto’s van alle fietsen online.

En ik geef toe wel even tijd besteed te hebben aan het bekijken van een model of wat.

Waarbij toch ook dezelfde vraag terugkeerde als me bij het lezen van de Cyclepedia al had gekweld. Waarom roept geen van deze fietsen enige hebzucht bij me op?

Nu voel ik doorgaans al evenmin hebzucht bij het bekijken van het aanbod op Marktplaats, of bij een toevallig bezoek aan een fietsenmaker. Dus heel hebberig ben ik waarschijnlijk van nature al niet. De fietsen die ik heb, passen ook al bij alle doeleinden die konden worden verzonnen.

Tegelijk is er geeneen perfect.

En misschien zit daar de crux dan. Ik ben erg blij te hebben ontdekt dat het leuk is om wat aan fietsjes te prutsen. Dat het voldoening geeft bijvoorbeeld om een oud wieltje nieuw te maken, enkel door de bejaarde en doffe verzinkte spaken te vervangen door roestvaststalen exemplaren. Door nieuwe kogeltjes in het verse vet van de naven te duwen.

Aan de showroommodellen van een verzamelaar valt niets meer te prutsen.

Aan een nieuw gekocht exemplaar al evenmin.

Maar door alle handwerk aan mijn fietsen zijn juist die me eigen geworden.


Om ii
Te fietsen | week 18

Het kan ook zijn dat mijn sterk negatieve gevoel over omrijden komt door de regionale geografie. Ik woon aan de rand van het Friese merengebied. Wordt de provincie bovendien nog doorsneden door een breed kanaal; waarover slechts een beperkt tal bruggen bestaan.

En al dat water beperkt de bewegingsvrijheid zeer.

Wil ik naar de linkerhelft van Friesland, dan is er ook geen enkele echt logische verbinding. Zelfs de route van of naar de dichtstbijzijnde brug is vanuit vogelperspectief bekeken enorme einden om.

Voordeel is dan nog wel dat deze bruggen zo hoog zijn dat ze zelden open hoeven; ook niet tijdens het watersportseizoen. Anders dan de bruggen over de meeste Friese waterwegen in het merengebied.

Ik bedoel, het had nog erger gekund.

Naar het oosten is er nog een natuurlijke barrière van water, die ook een taalgrens is, het riviertje de Tjonger — ookwel Kuinder. Aan de andere oever spreekt men geen Fries meer. Zo was het tenminste ooit. En ook bij dit water is het tal bruggen beperkt. Alleen valt dat daar minder op, om éen of ander reden; misschien omdat de bruggen niet heel hoog zijn, en ook omdat ze nooit open hoeven voor het bootjesvolk.

Die bruggen voelen niet echt als overgang naar een andere oever.

En dan weet ik door het bekijken van oude kaarten dat het vroeger allemaal nog veel ingewikkelder was, en de enige logische wegen bestonden uit de waterwegen.

Alleen was de fiets er toen nog niet. Laat staan de auto. Terwijl de wegen waarop ik rijd wel vaak nog de oude routes volgen waar het water toen toe dwong.


Af en op
Te fietsen | week 19

Enkel als ik naar het zuiden fiets, stuit ik niet al bijna meteen op een helling. Want de fietsvoorzieningen lokaal zijn van niveau. Fietsers worden netjes over de autowegen geleid, via tunnels, of over een fietsbrug.

En dan neem ik die fietsbrug opvallend minder vaak. Terwijl deze toch verreweg het beste uitzicht biedt.

En nu vraag ik me af waarom mijn voorkeur zo vanzelfsprekend naar die tunnels uitgaat.

Simpelste verklaring lijkt me dat tunnels aanzienlijk minder inspanning vragen dan bruggen. De helling omlaag, en daarmee de zwaartekracht, zorgt meteen al automatisch voor vaart. Waardoor de helling omhoog met een behoorlijk grote aanvangssnelheid genomen kan worden. En dat scheelt al de helft.

De diepe tunnel onder de autosnelweg door is het makkelijkst te doen als ik helemaal beneden minstens 40 km/u fiets, en die snelheid dan nog gewoon een paar tellen aanhoudt.

Doorgaans doe ik niet zo gek, overigens.

De lokale fietsbrug heeft naast het bezwaar van die zware klim eerst ook het probleem relatief smal te zijn. En doordat de ontwerper er een slinger in aanbracht, is bovendien slecht in te schatten of er tegenliggers aankomen of niet.

Maar voor nogal wat oudere fietsers is de fietsbrug te steil. Die lopen dan de helling op, met hun fiets aan de hand, en zijn door het domme ontwerp van het rijvlak soms pas op het laatste moment zichtbaar.

Gelukkig daarom dat er keuze is aan routes.

Kan ik er overigens zelfs nog voor kiezen om alle hellingen te vermijden, en netjes voor een verkeerslicht te gaan wachten. Alleen is zelfs het opzwoegen van een vreemd ontworpen fietsbrug aantrekkelijker dan bij een kruispunt stil te staan.


Jobst Brandt [1935? — 2015]
Te fietsen | week 19

YouTube maakte me tot fietsenmaker, zo wil ik tegenwoordig nog weleens zeggen. Maar vanzelfsprekend is dat niet waar. Domweg de dingen doen, dat bracht me allereerst het ambacht bij. En dan hielp het inderdaad dat er tegenwoordig over alle mogelijke reparaties instructiefilmpjes online te vinden zijn.

Alleen zie je het nut of de intelligentie van een bepaalde handeling zo vaak pas in als je zelf eerst een tijd hebt zitten prutsen.

Literatuur over het ambacht las ik verder niet. Zo veel bestaat daar ook niet van. Op éen boek na. Dit. The Bicycle Wheel, van de online zo legendarische mopperaar Jobst Brandt.

Ik had toen al mijn eerste wielen gevlochten. De eerste keer zelfs onder begeleiding van een ervaren wielmaker. En toen leek het nog relatief simpel te zijn om een wiel te construeren van een losse velg, een naaf, een bosje spaken, en wat nippels van messing.

Problemen kwamen ook pas bij een wiel waarin ik een naafversnelling had gevlochten, waarvan na drie- vierduizend kilometer telkens spaken knapten, bij de kop. Waren dat telkens spaken aan precies dezelfde kant ook.

The Bicycle Wheel leerde me om net die spaken vlak na de kop nog even tegen de flens aan te buigen, waarna inderdaad de spontane breuken zijn verdwenen.

Of misschien waren alle spaken die konden knappen inmiddels al vervangen door nieuwe. Dat kan natuurlijk ook.

Brandt schreef zijn boek omdat hij gemerkt had dat het maken van wielen door fietsenmakers als een soort zwarte kunst werd gezien. Men leerde het ambacht enkel van meester op gezel. En kennis over de beste vuistregels kwam eigenlijk nooit naar buiten.

Met The Bicycle Wheel wilde hij het onderwerp van al die geheimzinnigheid ontdoen. Wat hem ook goed gelukt is. Al zal dit vanzelfsprekend een boek blijven voor een beperkt publiek.

Alleen was een boek als dit nodig. Want het fietswiel blijft een uitzonderlijke constructie, werktuigbouwkundig gezien. De spanning in de spaken is al uitzonderlijk hoog bij heel lage snelheden. En leg maar eens uit waarom een goed gebouwd fietswiel zonder problemen meer dan honderd keer zijn eigen gewicht kan blijven dragen.

Al zal het velen inmiddels niet moeilijk zijn om inhoudelijk kritiek te geven op Brandt’s werk. De auteur nam gewoon de laatste ontwikkelingen in de industrie niet mee — carbon, hoge velgen die werken als zeilen, zestien spaken per wiel — omdat het hem er nu eenmaal eerst om ging de principes uit te leggen.

En Jobst Brandt is nu dus dood, op zijn tachtigste. Al zweeg hij al enkele jaren. Op zijn 76ste verjaardag crashte hij met de fiets, in de mist. En het daarop volgende verblijf in het ziekenhuis deed hem geen goed. Waarna het kwakkelen bleef.

Terwijl Brand’s aanwezigheid online tot dan immens te noemen is. Ik was zijn naam ook al met regelmaat tegengekomen voor dat The Bicycle Wheel op mijn weg kwam, en had toen enkel gedacht: wat een eigenwijze man.

Brandt bleek alleen iemand te zijn die het aandurfde om bullshit ook bullshit te noemen. Die een gezonde hekel had aan hypes, die er altijd zijn in een industrie waar marketing veel bepaalt. En die oordeelde op basis van zelf verworven kennis.

Hij heeft nooit in de fietsenindustrie gewerkt, en kon dus ook de kritische outsider blijven.

What I like is durable functional equipment. In rims that was the 36h Mavic MA-2, in spokes it was the DT 1.8-1.6mm diameter spoke, and hubs it was the 6/7-speed Shimano cassette hub. I do not find useful, colored or patterned tread road tires, nor 9 and 10 uni-directional side cut sprockets with pressure faces less than 1mm wide, replaceable only as clusters.

I see no benefit in small tire clearances that prevent the passage of dirt on tires either through the fork crown or brake caliper. Along those lines, low spoke count is a useless fad. All this falls into the category of spoilers on family cars or trunk lids on Porsches that open above 40mph, that of imaginary aerodynamic advantage. Short wheelbases, bent stays, and vanishing tire clearances do nothing for the bicycle or rider other than make riding less reliable such that a broken spoke or a bit of mud on the road disables the bicycle.
bron

Jobst Brandt, The Bicycle Wheel
Third Edition
142 pagina’s
Avocet, z.j.

Strava 2
Te fietsen | week 20

Smartphones zijn peilzenders. En benut daar dan ook nog een dienst als Strava op, en dan wordt helemaal duidelijk hoeveel data gebruikers genereren voor derden. Terwijl deze enkel denken een gemakkelijke manier te hebben gevonden om bij te houden hoe snel ze fietsten, of hardliepen, en hoe lang.

Strava kan namelijk een ‘heat map’ samenstellen, van alle ritten van al zijn klanten. En die tezamen leveren dan een alternatieve kaart van Nederland op, zoals hierboven. Waarop duidelijk is te zien welke wegen het meest worden befietst.

En dan kijk ik zo’n kaart waarschijnlijk met net wat meer inzicht dan de meesten. Want op de meeste van de doorgaande wegen, in een straal van tachtig kilometer rond mijn huis, heb ik ondertussen gereden. Ik weet daarom ook hoe het land er daar bij ligt.

Daardoor valt mij bijvoorbeeld op dat de populariteit van een route niet alles zegt.

Zo gaat er slechts éen weg rechtstreeks van Friesland naar Noord-Holland. Vandaar dat deze Afsluitdijk duidelijk herkenbaar op de kaart staat. En zo zijn er meer schijnbare populaire routes, die volgens mij hoogstens zo veel volk trekken omdat er in de buurt geen enkel alternatief bestaat — zoals geldt voor het fietspad langs de Dokkumer Ee.

Ook is ergens in het Drents-Friese Wold een dom klein rondje opvallend populair. Dat lijkt me dan weer een mountainbike-route. Waar misschien slechts een enkeling op actief is, die dan vele malen per week zijn tijden klokt.

En van een heleboel wegen in de regio snap ik de populariteit ook domweg niet. Want die mijd ik nu net meestal — tenzij er een heel sterke rugwind staat — vanwege te recht en te saai. En wegen leiden naar dorpen en steden, die ik meestal liever niet in ga.


Toverhoedje
Te fietsen | week 20


© Wikipedia Commons

“Helm op!” zo werd me gisteren in het voorbijgaan toegebeten door een bejaarde vent met een baard, en een buik, op een veel te dure fiets. En over die futiele gebeurtenis moest ik helaas toch een paar kilometer nadenken.

Ik was weer eens op een gelovige gestuit. Een zendeling op een nietsonziende missie, die iedereen per se aan het toverhoedje hebben wil. Een paar keer per jaar zijn zulke ontmoetingen onvermijdelijk.

Altijd met mooi weer trouwens. ’s Winters kom ik bijna nooit andere fietsers tegen. Laat staan toverhoedje-fanaten.

Nu is de helm-discussie een discussie die normaal enkel in het buitenland gevoerd wordt. Waar er relatief weinig mensen fietsen; wat de schaarse fietsers die er zijn tot nogal kwetsbare weggebruikers maakt. Als ze in een ongeluk betrokken raken, gaan ze relatief vaak dood.

Overheden in zulke landen zouden op deze verkeersdoden kunnen reageren door de infrastructuur voor fietsers beter te maken. Zodat bijvoorbeeld ook meer mensen durven te gaan fietsen; zoals in Nederland en Denemarken gebeurt; en automobilisten leren om te gaan met ander verkeer op de weg. Maar in nogal wat landen elders doen overheden weinig anders dan om slachtoffers de schuld geven. Enkel de fietsers krijgen daar allerlei verplichtingen opgelegd. Zoals het dragen van een helm. Zoals het dragen van reflecterende hesjes eenmaal het donker is.

En zulk beleid wordt dan altijd met propaganda verkocht. Waardoor er leugens in de wereld komen; die belachelijk hardnekkig zijn.

Nu heb ik wel een helm. En een reflecterend hesje. Alleen draag ik liever geen helm. Dat is geen principieel standpunt. Ik heb gewoon liever niets op mijn hoofd. ’s Winters moet het al erg koud worden voor ik een muts opzet.

En ik zie het dragen van een helm toch ook als een aller- allerlaatste veiligheidsmaatregel, in een leven waar risico’s nu eenmaal nooit helemaal uit te sluiten zijn — gezien de enkele verwonding die al mijn fietsen me bracht, zou ik trouwens beter elleboogbeschermers kunnen dragen. Veel belangrijker is het om anticiperend te rijden; door goed op te letten in het verkeer. En vooral om daarbij geen domme dingen te doen — zoals wielrenners in groepjes wel allemaal verrichten.

Ik houd me netjes aan de verkeersregels. En ik rijd nooit in groepjes. Laat staan dat ik blind achter een ander aan met ruim veertig in het uur een kruispunt over sjees; zoals ik nu weer elke zondagochtend anderen kan zien doen.

Maar zelfs zulke idioten zou ik niets in het voorbijgaan toebijten.


Meer, beter
Te fietsen | week 21

Het gesprek holde naar de conclusie dat je met regelmaat je grenzen moet verleggen om ergens beter in te worden. En ik vond die redenatie net wat te simpel.

Anders dan mijn gesprekspartners had ik dan ook de ervaring gehad overtraind te zijn geweest — mij was al eens overkomen enkel slechter te worden van alle extra inspanning die mij beter had moeten maken.

En toen werd ineens mijn boeklog tegen me gebruikt als argument. Omdat ik op boeklog inderdaad heb gemeld betere beschouwingen te schrijven als dit voor een ander moet gebeuren.

Wat ik overigens niet ontken.

Maar boeklog was nooit vol te houden geweest al die tien jaar als ik geen plezier had gehad in het schrijven van een tekstje iedere dag. Dat zo’n eeuwige eerste versie vervolgens niet ook nog hoogstaande literatuur opleverde, leek me daarbij logisch. Alleen was het mij daar nooit om te doen. Anders dan in wat ik verlang van de teksten die ik schrijf voor anderen.

Net zo beleef ik genoeg plezier aan mijn fietsen om daar geen extra training naast te willen doen, om de inspanning nog beter te kunnen verdragen. Ik heb in mijn tienerjaren genoeg buikspieroefeningen gedaan om de rest van mijn leven nooit meer te willen.

De hele winter doorrijden, ondanks alles wat het klimaat naar me gooit aan kou en nattigheid, lijkt me mede daarom training voor de zomermaanden genoeg.

Alsof er geen grenzen verkend worden door er toch even uit te gaan bij een windkracht 5, als het rond het vriespunt is, en er neerslag dreigt. Alsof de psyche niet evenzeer een rol speelt bij inspanningen als het lichaam.


It paad werom
Te fietsen | week 21

De amateurklassieker die hier onlangs in de buurt werd verreden, was 160 kilometer lang. Toch fietsten de deelnemers nooit meer dan een kilometer of vijftien zestien bij de start en finish vandaan [pdf].

Men hoeft geen einden weg te gaan om toch een grote afstand af te leggen.

Alleen gelden voor een wielerwedstrijd vanzelfsprekend andere regels dan voor het fietsen dat ik ter ontspanning doe. In zo’n wedstrijd is het niet erg als de route over enkele kilometers aan rampzalig gelegde klinkers voert — dat maakt de koers extra selectief. Net als alle draaien en keren. Ik vermijd hobbelwegen liever.

Maar door de kaartjes van zulke wielerkoersen heb ik wel iets ontdekt, dat zo voor de hand lag, dat het mij niet eerder was opgevallen.

Ik fiets namelijk het liefst rondjes. Zelfs al lijken deze rondjes zelden op een cirkel.

De terugweg moet namelijk altijd via een andere route verlopen dan de heenweg.

En er hoort daarom een moment te komen waarop ik weet inmiddels op de weg terug te zijn gekomen.

Het enige doel daarbij is om in het landschap te zijn.

Nu ja, ik heb óok het plan om alle doorgaande wegen binnen een straal van vijftig kilometer om mijn huis eens te bekijken 1. En bij de meeste zal dan gelden dat de eerste kennismaking meteen ook de laatste was. De enkele wel geslaagde ontmoeting sla ik op in mijn geheugen, voor later.

En ja, soms helpt het daarbij dat nijvere lieden de mooiste routes al hebben uitgezocht, in het fietsknooppuntensysteem, of voor de lange-afstandfietsroutes; en dat ik dan in de mooiste fietsgebieden van Nederland schijn te wonen.

Ik blijf alleen altijd liefst zelf nog baas over welke weg het vervolg gaat bieden.

  1. in sommige richtingen is dat inmiddels 70 km. []

Elfstedentocht
Te fietsen | week 22

Geen uitnodiging heb ik vaker afgeslagen dan om samen de Fietselfstedentocht te gaan rijden. Op Tweede Pinksterdag. Want dat is mijn leuk domweg niet. Waarmee ik niets zeg over de vijftienduizend die wel tegelijk die 235 kilometer gaan rijden.

Want ik kan me best voorstellen dat zo veel gezamenlijkheid aardig is. Of dat het helpt om een duurinspanning te verrichten als een heleboel anderen daar op datzelfde moment ook mee bezig zijn.

Of zelfs dat het iemand opvrolijkt om een dorp of stadje binnen te rijden, en daarbij dan begeleid te worden door een hoempa-bandje.

En juist omdat degenen die de Fietselfstedentocht nog eens willen rijden zo enthousiast zijn over het evenement, is het al gauw onbeleefd om een vriendelijk bedoelde uitnodiging af te slaan.

Misschien moest ik daarom toch eens opschrijven waarom deelname aan dat evenement bij mij instinctief al huiver oproept. Dat helpt vast om diplomatieker te worden in de toekomst.

En dan denk ik dat me het meest tegenstaat aan de tocht om de weg de hele dag door met vijftienduizend andere idioten te moeten delen. Wier pure aanwezigheid dus constante alertheid vereist. Terwijl ik nu net fiets om niet de hele tijd te hoeven opletten.

Secundair daaraan, maar zeker ook belangrijk, is dat de Elfstedentocht grotendeels door redelijk oninteressante stukken van Friesland voert. Zelfs bij Dokkum wordt heel bewust de luwte van de Friese Wouden ontweken. De route voert namelijk enkel over kaal kleiland. Met hier en daar weliswaar een aardig dijkweggetje, en de passage onderin door Gaasterland naar Stavoren is om de heuvels ook bij mij favoriet. Maar er zijn verder heel weinig wegen op het traject die spontaan bij mij plezier oproepen, en dus de wens om daar ook te willen rijden.

Moest ik 235 kilometer willen fietsen op een dag, dan bieden die Friese elf steden me domweg te weinig van wat ik in zo’n dag uit zoeken zou. Dan doe ik liever een rondje heuvels richting Holterberg.


Plichten
Te fietsen | week 22

In de atletiek is het al decennia een probleem. Er komen almaar meer hardlopers bij, alleen profiteren de clubs daar niet van. Hardlopen is allereerst een individuele bezigheid geworden, van ieder voor zich, en enkel bij een tal grote evenementen nog eens met zijn allen tegelijk.

En werd die marathon van New York eenmaal gelopen, dan houden velen er net zo makkelijk weer mee op.

Dus is de atletiekbond een relatief kleine bond. Ondanks het enorme leger dat met regelmaat hardloopt. Want het lukt de KNAU niet om de meerwaarde aan te geven van een club- en daarmee bondslidmaatschap.

Onder de hardfietsers speelt nu eenzelfde ontwikkeling. Het ledental bij de verenigingen loopt terug. En vrouwen voelen zich al helemaal niet geroepen lid te worden. Ondanks dat er nooit meer mensen een racefiets hebben gehad. De wielerbond KNWU heeft daarom het plan Wielersport 2020 bedacht; waaraan een website gewijd is; en waarover discussiebijeenkomsten worden georganiseerd.

En zoals altijd bij organisaties die ik enkel van buiten ken, vallen me altijd vanzelfsprekenheden op, die ik helemaal niet zo vanzelfsprekend vind.

Zo hebben de leden van wielrenclubs de plicht om altijd de kleding van hun club te dragen op de fiets; wat dan doorgaans gesponserde kleding is; met bedrijfsnamen erop.

Dat alleen al zou voor mij reden zijn om zo’n club te negeren. Hoe handig goede wielerkleding ook is, want het heeft nut tegen de vermoeidheid om je spieren in strak lycra vast te klemmen. Maar ik trek ook de kleding die ik zelf koos al met lichte tegenzin aan.

Activiteiten waarvoor je nieuwe kleren moet kopen, hebben sowieso iets dubieus.

De KNWU stelt nu ineens die verplichte klederdracht ter discussie op de website.

Ook lijkt er hoop te zijn meer voor de leden te betekenen, door bijvoorbeeld korting voor ze te regelen, op onderdelen, voeding, en die kleding weer.

Toch mis ik, zoals gewoonlijk, een bredere kijk op de ontwikkelingen bij de KNWU. Mede omdat, zoals gemeld, andere sportbonden met precies hetzelfde verlies kampen aan populariteit. Dat mensen tegelijk aan iets willen deelnemen, blijft — zie ook die Fietselfstedentocht. Als hen dat verplicht om het hele jaar elke week op precies dezelfde tijd uren vrij te houden, wordt het al anders. Zo strak georganiseerd is het leven tegenwoordig niet meer voor velen.


Naakt
Te fietsen | week 23

Ooit volstond het al om geen hoed op te hebben als fietser, en sandalen te dragen in plaats van degelijke schoenen, om groot schandaal te maken. Dan werd je direct nageroepen op straat, vanwege je aanstotende naaktheid.

Tegenwoordig wijzen sommigen als ze mij zien naar hun voorhoofd, en roepen ‘helm op’, maar dat vergt al dat ik op een fiets rijd met een krom stuur, en strakke kleding aan heb. En ook dan nog betreft het slechts een enkele fanaat die meent commentaar te moeten geven.

Ik versta onder naakt fietsen kortom iets anders.

En dan doel ik zelfs niet eens op de ‘naked bike rides’ die elk jaar plaatsvinden in verschillende grote steden. Waarbij de deelnemers daadwerkelijk in hun bloot gat op het zadel plaatsnemen. Uit protest. Om zo te tonen hoe kwetsbaar fietsers in het verkeer van zulke grootsteden zijn.

Naakt fietsen gebeurt bij mij enkel op een fiets waar bijna niets op of aan zit.

Het licht mist, waardoor het gebruik beperkt is tot de zomermaanden.

De spatborden ontbreken, waardoor het niet mag regenen; en de wegen er al evenmin nat mogen bij liggen. Wat ook het gebruik beperkt tot de zomermaanden.

En er is geen slot. Waardoor het gebruik veelal beperkt blijft tot rond rijden.

Maar het is niet altijd zomer. En ik wil mijn fiets ook weleens gebruiken als vervoermiddel, om ergens te komen, en het ding dan even te parkeren.

Alleen kan dat vrijwel nergens onverschillig.

Hoe veel steden tegenwoordig ook bewaakte fietsenstallingen aanbieden.

Wie eenmaal een fiets ontstolen werd, zoals ik, houdt waarschijnlijk eeuwig een kwetsbaarheid. Immer rijst de vrees dat de reis terug naar huis nog een stuk lastiger kan worden. Want mijn fiets moet er wel nog zijn, als ik terugkeer waar het ding werd neergezet.

En die vrees geldt zelfs voor mijn busfiets. Waarmee ik enkel naar de bushalte rij. Niet omdat dit nu zo’n aantrekkelijk ding om te stelen is. Maar domweg omdat die fiets er niet zelden een hele dag staat.


Naakt ii
Te fietsen | week 23

Nogal wat mensen meer hebben ideeën over wat voor hen als ‘naakt fietsen’ voelt, zo blijkt. En wat voor velen naakt voelt, is het niet meenemen van een fietspomp, een reserveband, of bandenplakspul.

Waar ik me wel iets kan bij voorstellen.

Tegelijk rijd ik al jaren op mijn boodschappenfiets rond, zonder dat ik daar onderweg een lekke band van kon repareren. Er weegt vast mee dat die fiets nooit heel ver van huis gaat. Dat ik doorgaans in de stad blijf. Dat een eventuele platte band weliswaar een probleem oplevert, maar niet direct een onoverkomelijk probleem. Want hoogstens kost de oplossing tijd.

Ergens dus, bestaat er een grens. Is er een lijn waarbij het vanzelf spreekt om zonder pomp op pad te gaan — die wordt anders toch gauw gejat — en een punt waarop het ineens cruciaal wordt om wel een fietspomp mee te hebben.

En zulke grenzen zijn altijd interessant. Want, waar komen die dan weg?

Bovendien zijn er meer van zulke grenzen.

Hoe lang moet een fietsrit zijn, voor ik drinken mee wil nemen? Of eten?

Hoelang moet ik op het zadel doorbrengen, voor ik me voor die inspanning omkleed? In kleding die nog altijd ridicuul is voor mij — al zal ik het praktische nut nooit ontkennen?

Zou ik een helm dragen, kwam die vraag er ook nog eens bij. Toverhoedje op? Of toch liever niet?

En toch kan ik niet zeggen dat deze problemen heel echt voor me leven. Het is meestal wel duidelijk wat moet, en wat zal. Dat heeft allemaal simpelweg te maken met wat ik verwacht van de komende rit.


Een vooroorlogse Godwin xi
Te fietsen | week 24

Tommy Godwin reed in de zomer van 1939 na 31 mei maandenlang zeker vierhonderd kilometer op een dag. Dat is éen van de redenen dat zijn jaarrecord zo ontstellend scherp staat. Wie het verbeteren wil, zou in de periode van lang licht dus ook elke dag die vierhonderd kilometer moeten rijden. Plus liefst nog wat meer. Als er in de maanden hiervoor niet al een gigantische buffer werd opgebouwd, tenminste.

Bij een gemiddeld snelheid van 25 kilometer per uur kost die 400 km alleen al zestien uur fietsen. Zonder pauze. Maar met normale onderbrekingen erbij gerekend komt zo’n recordjager dus al nooit aan zijn acht uren slaap per nacht.

In het Verenigd Koninkrijk organiseerde Raleigh in 2014 de uitdaging om op tenminste éen dag het gemiddelde te fietsen van wat Godwin haalde over 365 dagen. 330 kilometer. Wat al ruim zeventig kilometer minder is dan hij in de zomer reed op een dag.

En ik moet zeggen dat die ene dagafstand van 330 km mij op dit moment zowel aantrekt als afstoot. Vooral omdat een uur of vier op een fiets zitten op een dag me inmiddels lang genoeg is.

Aantrekkelijk is vooral het oude fietsvakantie-idee, van ’s ochtends vroeg opstaan, na ruim honderd kilometer voor de tweede keer ontbijten, bij een bakker ergens, en het gevoel ruim voor de middag al meer dan een dagtaak verricht te hebben. Waarna het allemaal niet zo nodig meer moet.

Vier gescheiden etappes plannen op éen dag, van ruim tachtig kilometer, of anders drie van honderd plus, met veel rust daartussen, desnoods thuis doorgebracht, klinkt dan al weer veel doenbaarder. En, ik kan voor mijzelf een mooie dag uitkiezen, anders dan de recordjagers die elke dag de fiets op moeten.


Langzaam
Te fietsen | week 24

Het lukt me inmiddels om redelijk in te schatten hoe hard ik rijd, zonder daarvoor op het schermpje van de fietscomputer te hoeven kijken. Waarmee mijn fietsen eindelijk op het niveau staat dat mijn hardlopen ooit had — zij het dat ik bij dat hardlopen altijd nog een atletiekbaan erbij nodig was voor een redelijk idee.

Van welke informatie maakt mijn interne kilometerteller nu dan precies gebruik?

Enkel de waarneming hoe het landschap voorbij schiet, volstaat in elk geval niet. Ik moet in elk geval ook zo ongeveer weten welke versnelling ik trap, en voelen hoe veel of weinig moeite dat kost.

En dan nog lijkt mijn voorspelling geen enkel verband met de werkelijkheid te hebben als ik echt snel fiets. Boven de 28 à 30 kilometer per uur rijden, is blijkbaar zo ongewoon dat mijn zenuwstelsel er niet goed mee om weet te gaan hoe alle indrukken van buiten dan binnenkomen. Dan kloppen mijn schattingen zelden.

Ik race dan ook nooit bewust. Mijn hartritme moet in de herstelzone blijven. Liefst.

Mij viel zondag op dat ik eigenlijk geen idee heb hoe hoog mijn kruissnelheid is, op die lage hartfrequentie. Want met wind tegen ga ik langzamer dan normaal zou zijn, en voor de wind rijd ik sneller.

Maar zondag stond er voor de verandering eens geen wind. Ik reed in alle richtingen even hard. Zo snel zelfs dat het me moeilijk viel de waarde precies in te schatten, dus minstens rond de 28 à 30 kilometer per uur.

Moeiteloos urenlang vol te houden.

Dat viel me mee. Want die waarden hebben weleens lager gelegen. Heb ik me zonder te willen trainen blijkbaar toch geoefend.

Want had ik er wel voor getraind, dan ware dit niveau al jaren terug bereikt; alleen was de snelheid me dan tegengevallen. Want bewuste training moet wel met een hoger doel; anders is die niet vol te houden.


Zonnewende
Te fietsen | week 25

Even is het minder langer donker op een dag dan ik aan uren slaap. Bijna zeventien uur duurt het nu voor het van dag weer nacht wordt. Alleen heeft de uitvinding van het kunstlicht dat gegeven tot een statistiek gemaakt, eerder dan een opmerkelijk natuurverschijnsel.

Bovendien mist hier de traditie uit noordelijker streken, waar het even helemaal niet meer donker wordt, om de kortste nacht van het jaar feestelijk in klein gezelschap door te brengen.

Misschien rest er zelfs enkel het vreemde idee dat vanaf nu de dagen weer lengen, en dat daarmee de winter er alweer aankomt.

Het moest ook nog altijd eerst zomer worden hier, om het weer.

Maar dat de zomer hier met regelmaat op zich wachten laat, is inmiddels een eeuwige constatering.


En daarom trok het mij niet aan om het weekend van de zonnewende een heel lange fietstocht te gaan maken — anders dan sommige mensen die ik ken. Te kil was het. Te herfstig somber.

Want hoewel ik het hele jaar fiets, ben ik uiteindelijk toch ook een mooiweerfietser. Waar enkele simpele redenen voor bestaan. Met goed weer hoeven er niet zo veel kleren aan; en kleding blijkt de fietsbeweging toch te belemmeren. Er nog even van afgezien dat meerdere laagjes aan kleding gauw eens gaan klapperen in de wind, en daarmee werken als remparachute.

Mijn spieren presteren beter als ze op temperatuur zijn.

En de lucht is ’s zomers dunner. Waardoor het ineens minder erg wordt om tegenwind te hebben. Het grootste wonder van al.


Cijfers en emoties
Te fietsen | week 25

Wie meer dan éen fiets bezit, zoals ik, heeft al gauw een favoriet. En toch hoeft dat niet het exemplaar te zijn dat het vaakst gebruikt wordt, of waar de meeste kilometers op zijn afgelegd.

Mijn Koga Gentsracer-S uit 1980 is mijn favoriete fiets.

Alleen zit daar geen slot op. Zodat ik nu net nooit die fiets pak om even snel boodschappen te gaan doen in het dorp.

Evenmin heeft het ding spatborden. Of verlichting. Zodat het gebruik beperkt blijft tot een select aantal momenten. Het moet dan al niet regenen, of geregend hebben, en ik dien er zeker van te zijn dat de fiets een veilige stalling krijgt; als er onderweg al gestopt wordt.

Geen wonder daarom dat ik slechts een relatief gering tal kilometers op deze fiets heb afgelegd.

Meest bereisde fiets is namelijk het lelijke stiefbroertje van de Koga Gentsracer-S, mijn Koga Roadspeed; eveneens uit 1980. Gezien de framenummers kon het frame van beide weleens op dezelfde dag zijn gemaakt, zo weinig verschil zit daar slechts tussen.

De Roadspeed werd af fabriek alleen wat kariger uitgerust. En mijn exemplaar was al wat pokdalig roestig, toen ik de fiets in bezit kreeg.

Alleen heeft deze Koga toevallig wel spatborden gekregen van mij, en tegenwoordig permanent verlichting ook. Waardoor enkel nog een slot ontbreekt, om de fiets voor werkelijk alles te kunnen gebruiken. Maar omdat het ding zijn bestaan als racefiets begon, vind ik het nog altijd éen stap te ver om er nog meer gewicht aan te hangen. Een beetje slot weegt zo al 650 gram.

Geen wonder misschien dat mijn Clubman daarom de Roadspeed al aardig nadert, als het om de afgelegde kilometers gaat. Want bij die fiets was het geen bezwaar om er een permanent slot op te monteren — een slot zat er al op bij de koop.


Klem
Te fietsen | week 26

Mijn voorkeur voor lichtgewicht sportieve fietsjes komt met éen nadeel. Ik ben lang altijd niet lichtgewicht en sportief gekleed.

En al evenmin is het hier eeuwig zomer.

Jammer genoeg.

Sinds ik voor mijzelf erkend heb dat de Koga Gentsracer-s mijn favoriete fiets was, riep dat toch ook de vraag op waarom dat dan wel precies is. En toen viel toch moeilijk te ontkennen dat het altijd lekker weer is, als ik op die fiets rijd. Noodgedwongen, vanwege het ontbreken van spatborden. Wat toch op zijn minst een deel van de positieve eigenschappen kon verklaren toegedacht aan dat ding. Fiets ik erop, schijnt de zon.

Niettemin berijd ik zelfs de Koga Gentsracer-s weleens in lange broek. Waarvan de rechterpijp dan onderaan enig gevaar loopt tussen ketting en cranktandwiel vast te komen zitten. Lichte en sportieve fietsjes hebben nu eenmaal geen kettingkast.

Gelukkig bestaan er verschillende methoden om te voorkomen dat zo’n broek vast loopt. En vervolgens blijk ik zelfs een mening te hebben over de meest geschikte manier — toch een onderwerp waarover ik eerder nooit vermoedde nog eens een mening te zullen vormen.

Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de fiets aan te passen, door een kettingscherm te monteren, of het crankstel van een extra beschermende ring te voorzien. Voordeel is dat zo’n fiets dan in alle kleding te berijden is. Nadelen zijn de kosten — ik heb meer dan éen fiets — en het extra gewicht.

De hipste methode is het om de wapperende broekspijp gewoon op te rollen, tot een veilige hoogte; zodat er nooit een flap tussen de ketting kan waaien.

Een vergelijkbare maar oneindig veel sulliger methode bestaat eruit om de broekspijp in een sok te stoppen. Of om de pijp strak te trekken door aan de buitenkant onderaan de zoom een wasknijper te klemmen.

Zijn er ook nog tal van commerciële oplossingen te koop, variërend van onhandig en goedkoop, zoals de stalen HEMA-klemmen, tot onhandig en duur, zoals de lederen band van Brooks.

Broekklemmen moeten namelijk allereerst breed zijn; anders zal de broekspijp alsnog vrij makkelijk uit de wurggreep loskomen. Bovendien klemmen smalle klemmen veel te hard, waardoor je ze altijd zitten voelt.

Neen, de enige broekklem die mij in de praktijk wel bevalt, is de zeker vijftien centimeter hoge Vaude. Want die hoeft niet klemvast te worden aangebracht om toch goed te blijven zitten; waardoor je dat ding niet merkt.

De beste klem is dus de klem met de minst ervaren klem.

Zit er nog een reflecterende streep op. Wat ook al helpt bij sportieve en lichtgewicht fietsjes met pedalen zonder reflectoren.

Charmant mag evenwel geen van de genoemde oplossingen heten. Alleen is een kettingkast dat al evenmin.


Leven
Te fietsen | week 26

Nederlanders leven langer omdat ze fietsen. Gemiddeld. Want dat fietsen houdt ze gezonder, zo blijkt uit vergelijkend onderzoek. Is het zelfs nog zo dat éen uur fietsen precies éen uur langer leven oplevert.

Zo bezien kost fietsen dus geen tijd.

Achteraf.

En als de uitkomst gunstig is, wordt het altijd verleidelijk om een groot bevolkingsonderzoek terug te redeneren naar de eigen situatie. Maar, helaas werken statistieken zo niet. Die vertellen helemaal niets over de situatie van een enkel individu.

Kan dit individu nog zo veel uren fietsen. Voor zijn plezier.

Statistiek en kansberekening zijn dan ook erg moeilijk om te begrijpen. Zelfs voor geschoolde statistici.

Het enige waar dit onderzoek naar gekeken zal hebben trouwens, is of er een aanvaardbare verklaring was voor een lichte afwijking.

Nederlanders bewegen meer dan gemiddeld, door dat fietsen. Alleen zien zij dat zelf helemaal niet als bewegen; maar als verplaatsen; bij bewegen denken wij aan sport — dus was er eerder weinig aandacht voor dit gegeven.

Werd daarop een vraag waarom die Nederlanders vrijwel allemaal weleens fietsen. Van jong tot oud.

Blijkt er toch ook nog iets te zeggen te zijn over de kwaliteit van de infrastructuur. Waarover ooit bewust keuzes gemaakt werden. Sinds veertig jaar overig pas. De Fietsersbond vierde onlangs het veertigjarig bestaan — en die begon in een tijd dat ouders protesteerden tegen de kindermoord op onze straten.


Tolhekbuurt
Te fietsen | week 27

Wie weleens door de wereld gaat, en daarbij rond kijkt, valt hopelijk van alles op.

En waar ik me met regelmaat over verbaas, is dat de wegen bedoeld voor fietsers en bestemmingsverkeer vaak al zo oud zijn. Die staan dan ook op antieke kaarten, met precies dezelfde bochten en kruisingen — ik schreef daar eerder over.

Dus als zo’n weg ergens een onverwachte kromming heeft, kan het best zijn dat daar eeuwen terug iets was, dat dwong tot zo’n bocht; wat er inmiddels niet meer is. Wat het nu vreemd maakt dat de straat niet gewoon rechtdoor loopt.

Ook is me opgevallen dat ik nogal eens oude tolpunten passeer. Waaraan dan heel soms een oud tolhuisje herinnert, maar veel vaker nog de straatnaam aan memoreert. Vlakbij al is er bijvoorbeeld een Tolhekbuurt.

En vanzelfsprekend heb ik me daarom weleens afgevraagd tot wanneer daar dan tol werd geheven. Of wat ik vandaag de dag kwijt zou zijn, als al die tolpunten nog vol in bedrijf waren geweest.

Maar een heleboel toch nogal logische vragen stelde ik ook niet — omdat het onderwerp net te klein was om onderzoek aan te gaan wijden. Zoals waarom het ooit nodig was om ergens een tolhek te plaatsen.

Daarom was ik zo blij met het onderzoek dat Harry Perton heeft gedaan: Het tol van Eelderwolde was een aardige melkkoe. Omdat hij daarin met allerlei logische verklaringen kwam, voor wat mij onderweg was opgevallen. Vanzelfsprekend dat die tolwegen opkwamen in een tijd dat mensen zich over een verharde weg wilden kunnen verplaatsen. Logisch dat het wegverkeer sindsdien veel intensiever is geworden, en gestroomlijnd werd, waardoor die oude tolpunten inmiddels zo vaak ergens achteraf lijken te liggen.


Friese veldweg
Te fietsen | week 27

Is dat fietsen van je niet altijd hetzelfde, vroegen ze. Je zegt immers zelf alle wegen in een straal van vijftig kilometer rond je huis al eens verkend te hebben?

Maar zelfs al zijn de wegen waarover ik me verplaats vaak dezelfde. Zeker in de eerste tien kilometer. Dan nog zijn er de seizoenen om een verschil te maken. En het weer.

Opvallend vind ik wel dat er duidelijke voorkeuren bestaan in de wegen die ik neem. Er zijn er bij die alleen gekozen worden als het echt niet anders kan. Omdat die dan toevallig de kortste verbinding bieden, en die enkele eigenschap dan toevallig even het belangrijkst is.

Daarentegen zijn er ook wegen waar ik voor om rijd. Om ze even mee te kunnen nemen.

Eén zo’n weg was de Friese Veldweg, komend vanaf Blesdijke, in de gemeente Weststellingwerf. Dat is op zich gewoon een willekeurig landweggetje. Ware het niet dat er enige glooiing in zit, naar het einde toe, en de route daarmee alvast aankondigt dat ik zo meteen ‘echte heuvels’ ga beklimmen, aan de andere kant van de N761.

Is er vlak voor de Friese Veldweg ook nog dat krankzinnige kasteeltje tussen de bomen waar éen man nu al vijfentwintig jaar aan werkt.

En het moet wel de anticipatie zijn, bedacht ik me van de week, waarom deze weg me op dit moment zo bevalt. Want vrijdag reed ik hem eens andersom, komend van Basse. Uit de heuvels weg. En toen was er werkelijk niets aan. Ineens viel me op dat er nogal wat bebouwing te zien is. Belachelijk veel zelfs voor iets dat veldweg heet.

Veld weg met enkel een spatie erin betekent ook: veld verdwenen.


Rondje i
Te fietsen | week 28

Vier jaar terug begon ik om verschillende redenen opnieuw met fietsen. En éen daarvan had met de zomer te maken. Want de provinciale bibliotheek, waar ik zo veel van mijn lectuur betrok, was ineens aanzienlijk slechter te bereiken. Vakantiedienstregeling in het openbaar vervoer. Dus simpelweg wat boeken wegbrengen en ophalen, kostte ineens een halve dag tijd, enkel omdat er zo weinig bussen reden.

Grappig is dat ik, tot deze woorden eens achter elkaar werden gezet, nooit beseft heb hoezeer mijn lezen invloed heeft op andere domeinen van het leven.

Op de fiets naar de bieb gaf me aanzienlijk meer controle over mijn tijd die zomer. Zelfs al was het een eind trappen. Zeker 64 kilometer. Wat een rondje boekenhalen zo een inspanning maakte van een uur of drie.

En een inspanning was dat rondje absoluut, de eerste keren. Ik kon vrijwel niets meer, eenmaal thuis gekomen. Maar wel mocht ik me dan koesteren met de gedachte iets gepresteerd te hebben. En vermoeidheid is dan vrij goed te dragen.

Pas later, toen ik een lichter sneller fietsje kocht, en het fietsen nog wat serieuzer nam, ben ik mijn dagafstanden in een spreadsheet bij gaan houden. Helemaal zeker is het dus niet dat het rondje bieb inmiddels 4 jaar x 52 weken = minstens tweehonderd keer werd verreden. Veel kan het nooit schelen.

En dat lijkt misschien saai. Telkens hetzelfde rondje te rijden. Alleen is het dat nooit. Zo wordt er in de provincie telkens aan de weg gewerkt overal. Noodgedwongen kan het rondje de ene week best heel anders zijn dan het volgende.

[ wordt vervolgd ]


Rondje ii
Te fietsen | week 28

Tegenwoordig rijd ik het rondje boekenhalen met een gemiddelde van 24 à 25 km/u. Tenzij het waait dat het rookt. De inspanning is tot ontspanning geworden. Ik zweet er hoogstens nog bij als ik me te warm heb aangekleed, of als het domweg heet is.

Thuis kan ik bovendien meteen verder gaan met mijn leven.

Het idee na afloop iets gepresteerd te hebben, is verdwenen. En toch moest dat rondje ook deze week weer gereden worden. Anders mist er iets. Routines zijn als rituelen. Ze creëren rust.

Terugblikkend valt me bovendien op dat het rondje de afgelopen jaren behoorlijk vormend was op hoe ik fiets.

In de begintijd ontstond de gewoonte om vroeg in de week naar Leeuwarden te fietsen. Liefst op een dinsdag, als dagsluiting. Want dan was de bieb ’s avonds open — en na afloop van de fietsrit lukte me toch verder niets meer, zo moest ik wel toegeven.

Hoefde ik ook niet tijdens de drukke spits door de stad te rijden.

De stilte van die dinsdagavondritten maakte al snel dat ik me moest verdiepen in fietsverlichting — want het werd herfst, en vervolgens winter — en daardoor het gemak ontdekte van de naafdynamo en de LED-koplamp.

Ik leerde me te kleden op inspanningen van een uur of drie. In regen en wind.

En ik vond uit wat voor mij de beste fietstas is om boeken op te halen. Dat bleek een grote Carradice zadeltas te zijn, op een rekje gemonteerd, zodat het ding in een paar tellen los meegenomen worden kan.

Gewone fietstassen, op een bagagedrager, worden namelijk heel erg vies als de wegen er nat bij liggen, in de winter.

[ wordt vervolgd ]


Rondje iii
Te fietsen | week 29

Fiets ik naar Groningen, dan is daar eigenlijk geen vaste route voor. Vele wegen lopen er redelijk parallel aan de snelweg A7. En het maakt betrekkelijk weinig uit welke ik daarvan neem. Het verschil in de afgelegde afstand bedraagt in Stad uiteindelijk hoogstens een kilometer.

Wel fiets ik op de terugreis altijd aan de andere kant van de A7, zodra dit kan. Heen en weer over hetzelfde pad voelt armoedig.

De wekelijkse tocht naar Leeuwarden biedt aanzienlijk minder ruimte voor improvisatie, om het brede kanaal dat Friesland in tweeën splitst. Dat water is enkel te passeren via een brug hier en daar — de pontjes die er zijn, varen alleen ’s zomers voor de toeristen — en zelfs de dichtstbijzijnde bruggen dwingen al tot een omweg.

Daarom is het rondje boekenhalen altijd zeker 65 kilometer, in plaats van goed 50.

Komt daar bij dat men al een tijd bezig is met de aanleg van de Centrale As, een snelweg van Nijegaasterhoek naar Dokkum. En dat ook deze bouwwerkzaamheden de mogelijkheden om een eigen fietsroute te kiezen nogal beperken.

Al jaren nu moet de fietser die de brug bij Burgum benut bijvoorbeeld ook over het erf van het stinkfabriek in Sumar; alwaar er kadavers worden verwerkt.

Dus is er iets voor te zeggen om altijd via Burgum naar Sumar te rijden. En zo te profiteren van de afdaling die de brug biedt, en met een vaartje het stinkfabriek en alles wat daar bij hoort te passeren.

En toch werkt het niet zo. Ik ga bijna altijd op de heenreis over Burgum, en terug via Fonejacht. Omdat de wind meestal uit het westen komt, en ik daar meer van lijk te profiteren op de lange stukken open weg die via Wergea en Warten voeren.

[ wordt vervolgd ]


Rondje iv
Te fietsen | week 29

Hoezeer de infrastructuur voor fietsers ook geprezen wordt in Nederland, de meeste routes van A naar B gaan noodzakelijkerwijs over paden en wegen van een heel verschillende kwaliteit.

Ook ligt het aan de uitverkoren fiets, en de breedte van de gemonteerde banden, welke wegen van A naar B het prettigst rijden voor mij. Het zo vaak voorkomende fietspad met scheef liggende tegels is zelden prettig om te nemen. Maar op een racefiets met knalharde bandjes wordt zo’n fietspad een straf.

Daarom gebruik ik ook zelden mijn snelste fietsjes op het rondje boekenhalen. Er liggen te veel stukken rot wegdek op de route. En die zijn helaas niet altijd te vermijden. De klinkerweg naar de brug bij Burgum is nog wel het ergst. En klagen bij de instanties helpt niet.

En zo’n brug is nu net een onverbiddelijke fuik.

Kruisingen zijn de andere oversteken die problemen kunnen opleveren — al geldt dat dan vaak alleen tijdens de spitsuren.

In de spits kan het daarom ineens een voordeel zijn om wel de kruisingen met verkeerslichten te kiezen. Want die geven tenminste nog weleens mogelijkheid om over te steken. Bij een kruising met een voorrangsweg blijft zo’n kans tijdens de drukke uren vaak ellenlang uit. Die bieden dan ruim de gelegenheid om de eeuwige vraag te herhalen wat toch maakt dat iedereen altijd precies op hetzelfde moment naar zijn of haar werk wil.

Dus vermijd ik de spitsuren liefst.

En ook heb ik een hekel aan verkeerslichten. Want alles wat de normaal voortgang stoort, is nu eenmaal hinderlijk. Fietsen wil ik. Niet plotseling stoppen.

Want stoppen voelt altijd als opgehouden worden.

Net als dat langzamer rijden als kan, door het slechte wegdek, voelt als opgehouden worden.


Rondje v
Te fietsen | week 30

Tweehonderd keer hetzelfde rondje van ongeveer 65 kilometer rijden, leidt tot de weinig bijzondere conclusie dat de tijd behoorlijk elastisch kan zijn. Terwijl deze ontdekking toch iedere keer weer gedaan moet worden, en dan zelfs als heel wezenlijk kan voelen.

Want, de afstand van dat rondje blijft van week tot week hetzelfde. Relatief gezien. Die voelt daardoor als de constante. Terwijl de tijd die het fietsen me kost behoorlijk varieert.

Er kan tot wel drie kwartier verschil zitten tussen het moeizaamst afgelegde winterrondje — met windkracht 5 à 6 Beaufort uit het oosten, en een temperatuur van net boven het vriespunt; waardoor die wind een muur wordt — en de zonnige dagen waarop het allemaal geen enkele moeite lijkt te kosten.

Alleen roepen die zomerse rondjes daarmee de vraag op: gaan die dan zo makkelijk, omdat ik dan er minder dan tweeënhalf uur over doe? Waar ’s winters dezelfde afstand met enige pech ruim 30% langer duurt?

Of speelt domweg mee dat alleen het buiten zijn al plezieriger is bij temperaturen van 20°C of hoger?

Is fietsen domweg veel leuker bij hogere snelheden, die vrijwel moeiteloos behaald worden? Wat ook kan meehelpen aan mijn humeur?

Moest ik kortom ’s zomers mijn rondjes eigenlijk verlengen van die 65 à 66 kilometer naar iets van 80 kilometer? Om het hele jaar door dezelfde moeite te investeren? Zodat het verschil tussen zomer en winter wat minder extreem wordt? Zodat het fietsen ’s winters makkelijker lijkt?

Kan ik ineens ook heel wat meer bruggen benutten om over dat stomme Prinses Margrietkanaal te komen.


Bidon
Te fietsen | week 30

Hoe lang gaat een waterfles mee? Als die van het merk Tacx is, dat er mee schermt enkel biologisch afbreekbare plastics te gebruiken? Want hoe snel breekt dat plastic dan af?

Dat er op flesjes water uit de supermarkt een houdbaarheidsdatum staat, komt omdat er op een gegeven moment te veel weekmaker uit die verpakking in het water is gelekt. Percentueel. Wat de inhoud er dan niet gezonder op maakt. Percentagegewijs.

Maar wat geldt er bij bidons voor op de fiets? Waar doorgaans geen water in zit?

Op de langere fietsritten heb ik meestal twee drinkbussen bij me. Eén met water — ook nuttig om onderweg mijn handen te kunnen schoonwassen — en éen met mijn variant op sportdrank. Dat is meestal aangelengde appelsap, met in de zomer wat extra zout.

En altijd worden dezelfde drinkbussen gebruikt voor precies dezelfde taak. Want die drinkbussen met zoete troep erin gaan altijd schimmelen op den duur. Dat blijven petrischaaltjes. Hoe goed ik ook ze na afloop ook schoonmaak. Dat deze bidons na elke zomer worden weggegooid voor mijn gezond, is inmiddels routine.

Duidelijk is ook dat plastic bidons slijten in gebruik. Aan de buitenkant tenminste. De drinkflessen rijden mee door ze vast te klemmen in een houder. En het kost altijd moeite om ze uit die omhelsing te bevrijden. Net als dat bij het terugzetten de houder schuurt tegen de fles.

Want dat gaat vaak op de tast. ’s Winters in het donker zeker.

Verschillen zijn duidelijk zichtbaar tussen een nieuwe bidon en éen die frequent is gebruikt. Alleen voor het mooi al zouden de bidons waar enkel water in gaat ook elk seizoen moeten worden vervangen.

Waarom voelt dat dan toch als zonde?


Hurdy Gurdy
Te fietsen | week 31

Opvallend aan de fiets vind ik uiteindelijk nog het meest dat alle onderdelen erop vastgeklemd worden, en daarom ook zo weer los zijn te halen.

Meest duidelijk is dit bij het wiel. Want wie met draad- of vouwbandjes rijdt, klemt zo’n buitenband in de velg vast door de binnenband daaronder heel hard op te pompen. Raakt de binnenband lek, dan is ook de beschermende band daar omheen zo weer van het wiel te halen.

Vrijwel alles aan een fiets kan kapot gaan, en vervangen worden. Logisch dat daarom weinig er voor de eeuwigheid aan is vastgemaakt.

Maar soms levert die los-vastheid van alles toch problemen op.

Bij het achterwiel van mijn Clubman geldt, zoals bij alle achterwielen, dat daar vanuit twee richtingen kracht op komt. Dat wiel moet aan de as worden vastgeklemd in de achtervork, anders komt de achterband tegen het spatbord, en is er niet verder mee te rijden. Ondertussen trekt de ketting dat achterwiel aan de rechterkant wel de hele tijd naar voren onder het rijden.

En dan volstaat het doorgaans wel, voor enige tijd, om dat achterwiel goed vast te zetten, zodat het op de juiste plaats geklemd blijft zitten.

Alleen blijkt er nog betrekkelijk weinig nodig te zijn om dit evenwicht te verstoren. Een ketting ‘rekt’ in het gebruik; althans dat lijkt zo; het laagje smeerolie in de bussen van de schakels verdwijnt mettertijd.

Combineer dit met toch een millimeter of wat kruip in de as-bevestiging achter rechts, en ineens kan de ketting er vanaf lopen.

Om éen of andere reden overkomt mij dit dan altijd als ik net een kruising over rijdt, en een wasbordje aan opgekropen asfalt nemen moest.

En een afgelopen ketting is simpel weer op te leggen. De asbouten opnieuw vastdraaien, iets verder achteruit, kost al evenmin veel tijd. Toch zocht ik al even om een ouderwetse kettingspanner — alleen dan éen die ook werkt op het vorkeinde van een antiek Gazelle racefiets-frame.

Blijkt daar inmiddels meer vraag naar te zijn, en dus handel in te zijn gekomen. Moest de beste oplossing, bestaande aan een miniem stukje staal met een schroef, alleen wel dertig euro kosten.

Hoe klemmend is dan mijn probleem?


Kennis
Te fietsen | week 31

De ergste storm die er ooit was in juli, en de dagen met herfstweer er meteen na, nodigden niet uit om naar buiten te gaan.

Toch heb ik het voor mijn gezond nodig om buiten te zijn.

Binnenzitten brengt me wat in het Engels ‘cabin fever’ heet; het beklemmend wordende gevoel opgesloten te wezen.

Dus deed ik afgelopen dinsdag toch maar een rondje boekenhalen. Ondanks dat de wind met 6 Beaufort uit het noordwesten blies.

Waarop ik moest nadenken over de zegeningen van alle nieuwe technologie. Twintig jaar terug had ik niet kunnen weten hoe hard de wind waaide een eind verderop. Dan was er hoogstens even naar de lucht gekeken, alvorens de fiets werd gepakt.

Want je kunt dan wel weten welk weer er komt, alleen verander je daar zo weinig aan.

Nu kwam de kennis over de weersgesteldheid ook nog samen met mijn kennis over het komende parcours. Waardoor ik wist zeker twaalf kilometer de wind pal tegen te krijgen, waarvan zeker vijf op een totaal open vlakte.

En dat schrok af.

Terwijl er weinig afschrikwekkends is aan tegenwind. Het enige dat wind tegen doet, is de tijd vertragen. Het duurt daardoor aanzienlijk langer dan normaal om dezelfde afstand te rijden.

En goed, zowel van die extra tijdsduur als van het idee dat je wat harder moet dan eigenlijk kan, is het mogelijk om moe te worden.

Komt daar bij dat de overdreven hoeveelheid rugwind op de weg terug nooit een goede compensatie biedt, voor het tijdsverlies dat de heenreis bracht. Weliswaar ligt de snelheid dan meer dan twee keer zo hoog, daardoor kost dezelfde fase nog niet eens de helft van de tijd.

Nadenken alvorens te doen, is lang niet altijd goed.


Zomer
Te fietsen | week 32

Nog altijd heb ik het vage plan om dit jaar eens te kijken hoeveel kilometer het mogelijk is om te fietsen op een dag.

Alleen gaat de tijd inmiddels wat dringen. De dagen korten alweer — zelfs al zal er vandaag hier nog voor 15 uur en 29 minuten daglicht zijn. Volgende week is dat alweer een half uur minder. Zo’n poging moest eigenlijk dus wel in augustus.

Die driehonderddertig kilometer op éen dag van Tommy Godwin’s gemiddelde kost namelijk alleen al meer dan dertien uur fietsen, bij een gemiddelde van iets boven de 25 km/u — wat sneller is dan bijna elk ander rijdt op het fietspad onderweg. Dan is die 2½ uur aan mogelijke pauze daarbij niet veel. Wil ik voorkomen om in het donker te moeten fietsen.

Anderzijds is het niet heel erg om een uur of wat in het donker te rijden. Bekende routes genoeg die ik ook in het winterduister heb afgelegd.

Moest ik ondertussen ook zorg dragen dat het mogelijk is om onderweg telkens iets aan eten en drinken bij te kopen. Dat de pontjes nog varen. Of omgekeerd: dat mijn gemiddelde snelheid niet enorm keldert doordat de bruggen onderweg telkens open moeten voor recreërend bootjesvolk.

Zondag was ik van plan om minstens een century te rijden — honderd ouderwetse mijlen — wat er niet helemaal van kwam omdat mijn geplande route wat korter uitviel dan gedacht. En dan ga je niet nog een eindje omrijden, dat uur voor dat je thuis kan zijn.

Toch was zondag leerzaam.

Zo heb ik me niet verveeld onderweg; mede door twee goed geplande korte pauzes, en het gegeven dat in de grotere plaatsen de supermarkten open zijn op zondag; zodat er altijd ruim genoeg leeftocht was.

En verveling onderweg vreesde ik nog het meest.

Want als de vraag zich opdringt waar ik nu eigenlijk mee bezig ben, komt dit meestal vanwege een tekort aan suikers, of door ander fysiek malheur; zoals uitdroging.

Maar zondagen zijn de juiste dagen niet voor een poging tot een afstandsrecord in deze nieuwe era. Mijn duim werd lam van het constante gebel om ruimte te krijgen van de grijze duo’s die breeduit naast elkaar elke normale doorgang op de fietspaden blokkeerden.

Had ik een euro gekregen voor elke fiets met elektrieke ondersteuning die onderweg werd ingehaald, ware er dat middagje makkelijk voor een jaarsalaris opgestreken.


Shermer’s nek
Te fietsen | week 32

Het is altijd wat vreemd als iemand twee heel verschillende hoedanigheden blijkt te hebben. Zo kwam het voor mij als een verrassing dat de wetenschapshistoricus en professioneel skepticus Michael Shermer een roemrucht verleden bezit als lange-afstandsfietser.

Hij is namelijk ook de man naar wie ‘Shermer’s nek’ werd genoemd; een merkwaardige kwaal die alleen optreedt bij mensen die te lang doorfietsen, en daardoor hun nekspieren overbelasten. Waarop ze hun hoofd niet meer overeind kunnen houden.

In de Transcontinental van dit jaar — een afstandsrace van de Muur van Geraardsbergen naar Istanbul — kreeg James Mark Hayden daar last van. En zoals dit slag fietsers dan placht te doen, er wordt van alles geïmproviseerd om toch vooral door te kunnen rijden. Desnoods door het hoofd met hulp van tape achterover te trekken.

Niettemin viel hij even later uit.

Nu is de kans niet heel groot dat mij ooit Shermer’s nek overkomen zal. Ik rijd geen races, noch zijn er plannen dat ooit nog te gaan doen.

Toch is het bestaan van zo’n aandoening ook voor mij een waarschuwing. Fietsen blijft een nogal eenzijdige beweging. Waarbij het lichaam niet altijd een natuurlijke houding inneemt. Bijvoorbeeld omdat het hoofd in de nek wordt gelegd, om vooruit te kunnen kijken.

Komt daar in Nederland bij dat het terrein er vrijwel overal vlak is. Waardoor je als fietser op de langere afstanden bewust je houding moet gaan variëren om niet telkens dezelfde spieren op krekt dezelfde manier te belasten.

Het ware daarom niet verkeerd als ik mij aanwende om elke vijf kilometer even de kont van het zadel te lichten, en een stukje op de trappers te dansen.

Want uit mijzelf gebeurt dit niet. Fietsen gaat domweg te makkelijk om het niet te laten lijken alsof de inspanning eeuwig zo volgehouden worden kan.

 
Hoe het is om Shermer’s neck te hebben
Het verhaal van James Mark Hayden over de Transcontinental


Shit
Te fietsen | week 32

Chris White kwam loslopende koeien tegen op de Strada dell’Assietta — een hooggelegen gravelweg van 40 kilometer lengte, die de deelnemers aan de Transcontinental dit jaar verplicht moesten af fietsen. En die beelden herinnerden mij eraan dat het ook voor mij de afgelopen jaren normaal was om onderweg op de fiets koeien tegen te komen. Men woont in een plattelandsregio, of niet.

Alleen is wat ooit gewoon was dat in 2015 ineens niet meer.

Waarop een vraag wordt: heeft dit te maken met het vrijgeven van de melkprijs? En daarmee met het gegeven dat de veehouders nog technischer zijn gaan boeren; en hun koeien het liefst dus het hele jaren op stal houden?

Er kwamen ook enkel koeien op mijn pad als die gemolken moesten worden, en de melkmachines ergens anders stonden dan in hun weide.

Soms keerde ik dan gelijk maar om — als mijn fiets geen spatborden had, en de dames de weg besmeurden met hun kledderstront.

Toegegeven, in natuurgebieden zoals het Fochteloërveen is er nog altijd een behoorlijke kans om op een loslopende koe te stuiten. Daar zetten de beheerders het Hitler-rund in als grote grazer — een dier dat in de jaren ’20 door de broertjes Heck werd gefokt uit een vreemde mengeling van nog niet gedomesticeerde runderrassen, in een poging de Europese oeros te recreëren.

De Nazi’s hebben daar wat later nog leuke sier mee gemaakt. Die hadden trouwens als beleid niet-inheemse gewassen en dieren uit te roeien.

En deze Heck-runderen schijnen agressief te kunnen zijn.

Aanzienlijk groter is de kans om onderweg op schapen te botsen. Of anders wel langs ladingen van hun poep op het fietspad te moeten rijden. Schapen zijn werkelijk overal in gebruik als levende grasmachine.

Nu ja, poep is overal. Shit happens. Paardenmest wordt ook nooit eens opgeruimd.

Met de hondenpoep daarentegen, kwam het uiteindelijk wel aardig goed. Soms schrijdt de beschaving toch nog voort; zij het langzaam; haast onwillig.
 


Mislukte generale
Te fietsen | week 33

218 kilometer reed ik zaterdag. Wat me ruim 8½ uur kostte aan pure zadeltijd. En daarmee is dan het meeste gezegd over de rit. Ik bleek deze afstand en de tijdsduur heel wel aan te kunnen. Tijdens het laatste uur fietste ik nog even vlot als in het eerste. En noch tijdens de rit noch daarna protesteerde enig lichaamsdeel door pijntjes.

Waarop ik concluderen moest dat het betrekkelijk weinig zin heeft om nog langer te willen fietsen op een dag. Er zijn nu heel goede gronden om aan te nemen dat ook een afstand van 330 kilometer me wel lukken zou. Dat hoeft daarmee voor mijzelf verder niet bewezen te worden.

Waarmee de generale repetitie voor zo’n lange fietsdag de eigenlijke lange fietsdag overbodig heeft gemaakt.

Onderweg had ik namelijk tijd genoeg om te bedenken dat er wel een heel groot doel moet zijn, wil het lonen om zo lang op een fiets te gaan zitten. 8½ uur. Meer dan een werkdag. Waar dan nog zeker 4 uur bij zouden komen voor die 330 km.

En zo’n doel heb ik domweg niet. Tegenover mijzelf hoef ik niets te bewijzen; en nu zeker niet meer. Anderen wil ik al helemaal niet lastigvallen met fietsverhalen.

Heroïsch is zo’n prestatie ook al niet. Daarvoor had er namelijk een heleboel mis moeten gaan, en hadden er grote problemen overwonnen moeten worden.

Mijn rit had amper een verhaal. Zelfs achteraf niet.

En tweehonderd kilometer fietsen is niet twee keer leuker dan honderd kilometer rijden. Bovendien blijft er na zo veel tijd in het zadel vrij weinig van mijn dag over eenmaal weer thuis. Anders dan na een ritje van honderd kilometer, dat simpel in een dagdeel is af te doen.

[ is vervolgd ]


Mislukte generale ii
Te fietsen | week 33

De enige fout van mijn 218-kilometer rit was dat ik pal naar het oosten trok, om daar de verten te verkennen. Want, de wind kwam met 4 Beaufort uit het noorden. Door een route haaks op de windrichting te kiezen, leek me dat de wind me die dag het minst parten zou spelen.

En dit was ook zo.

Evenmin valt er te klagen over wat ik daar in het oosten trof. De streek rond Onstwedde en Vlagtwedde doet inderdaad on-Nederlands aan, door alle heuveltjes daar. Wat mijn fietsrit zelfs iets van een vakantiegevoel gaf; net als de enkele kilometer die ik over Duits grondgebied reed.

Goed, Bourtange had ik beter kunnen negeren. De vesting Bourtange is een toeristenval, waar veel te veel mensen waren samengetroept, om weer andere mensen te bekijken die zich voor de gelegenheid in 17e-eeuws lijkende kostuums hadden gehesen.

Bovendien maakte het geheel aan gebouwen toch al een kunstmatige, want veel te aangeharkte indruk. Zo nep-antiek als Esonstad was het weliswaar niet, toch kreeg ik er een zelfde gevoel bij.

Nee, wie vrijwel recht naar oosten rijdt, moet op een gegeven moment ook weer pal naar het westen terug, om thuis te komen.

Dus keek ik op die mooie zonnige zaterdag een kleine honderd kilometer lang recht tegen de langzaam ondergaande zon in. Waarop ik uit arren moede mijn regenpet moest dragen, om tenminste niet telkens totaal verblind te worden.

Gelukkig nog dat ik die pet altijd meesleep. Anders had ik grote stukken met éen hand boven mijn ogen moeten fietsen. Nu was er enkel wat meer zweet op mijn hoofd dan gewenst.

Maar dit was dus het enige verhaal, eigenlijk, van die lange zaterdag op de fiets. Van dat je in de planning nooit mag vergeten dat op kalme zomerdagen tijdens een rit naar het westen de zon je verblinden kan.

Bij een late start, dat is.

[ is vervolgd ]


Een vooroorlogse Godwin xii
Te fietsen | week 33

Het hele idee om 330 kilometer te fietsen op een dag kwam er enkel omdat op dit moment enkele dapperen proberen om net iets meer te rijden, elke 24 uur, over een heel jaar gemeten. Tommy Godwin zette een stevig record in 1939.

In Engeland is Steve Abraham op 8 augustus aan een hernieuwde poging begonnen, nadat hij in maart van zijn fiets werd geramd door een dronken brommerrijder, en daarbij zijn enkel brak.

Kurt ‘Tarzan’ Searvogel is al doende sinds 10 januari, begeleid door zijn vriendin, rondtrekkend in een camper; zodat ze telkens het ideale weer kunnen opzoeken in de VS. Searvogel rijdt nooit meer dan twaalf uur op een dag. Ondertussen heeft hij bloedarmoede, en last van zijn longen.

En in Australië is ene Miles Smith bezig, na al eens een poging te hebben afgebroken door ziekte.

Want dat is dus de constante. Niet dat hele eind fietsen elke dag. Maar het simpele gegeven dat je daarbij gezond moet blijven, om morgen weer zo’n zelfde afstand te kunnen rijden. Terwijl de herhaalde inspanning nu net ten koste gaat van je welzijn.

Waarbij er dus ook nog het geluk moet zijn onderweg niet al te veel idioten tegen te komen.

Mijn zaterdagrit van 218 kilometer heeft de inspanningen van de recordjagers wat tastbaarder gemaakt. In de zin dat ik hun dagafstand ineens eigenlijk wel mee vind vallen. Mijn eerder zo gekleurde herinneringen aan dergelijke lange dagen op de fiets kwamen ook omdat ik die ritten zelden in mijn eentje deed op mijn eigen tempo, zoals nu, maar in jachtgroepjes van testosteron-gedreven jonge mannen.

Tegelijk zijn die recordpogingen onwezenlijker dan ooit geworden. Elke dag weer die fiets op, met als enige doel om kilometers te maken. Zinlozer activiteit is ineens nauwelijks denkbaar.

Die ene lange dag op de fiets maakte mij ook duidelijk hoe vervelend een jaar van hetzelfde moet zijn.


Paris-Brest-Paris
Te fietsen | week 34

Om 16:00 uur vanmiddag gaan bij Parijs de eerste rijders van start op weg naar Brest, om daar dan doorgaans direct om te keren voor de terugreis. Gevolgd door groep na groep van andere randonneurs. In golven van om de tien minuten.

1200 kilometer willen ze rijden, en ook de langzaamsten onder hen moeten dit binnen 90 uur klaarspelen om op tijd binnen te zijn. Waarbij geldt dat wie snel fietst veel tijd overhoudt om te rusten, desnoods in een hotel. Maar een enkeling weet ook de komende dagen nauwelijks slaap te zullen krijgen.

Parijs-Brest-Parijs was ooit een wedstrijd voor professionele renners. Alleen vonden die de inspanning te zwaar, en de opofferingen te groot, dus wordt de rit al decennia niet meer als wedstrijd verreden.

In plaats daarvan is het enkel nog aan de liefhebbers, eens in de vier jaar, die zich hebben moeten kwalificeren via een reeks van lange ritten eerder dit jaar — met een voltooide randonnée van 600 kilometer als zwaarste eis.

Ik ken twee mensen die meedoen deze keer, en ik zal hun verrichtingen volgen via de tracker online
.
Eén probeerde telkens om mij over te halen om ook mee te doen. Misschien uit oprecht enthousiasme over het evenement. Wellicht om minder eenzaam te zijn op de lange trainingsritten in de voorbereiding hier. Maar dezelfde massaliteit waarvan randonneurs zo genieten bij Parijs-Brest-Parijs — want eindelijk fietsen ze eens niet anoniem, er staat veel publiek langs de route — schrikt mij nogal af.

Net als dat ik hier nog wel meer bezwaren tegen lange fietsritten heb geopperd de laatste tijd.

Tegelijk lees ik de verhalen van deelnemers aan Parijs-Brest-Parijs met graagte. Om daarbij toch ook telkens weer te moeten constateren dat fietsen wit schrijft. Hoe het is om onderweg te zijn, zo veel uur, zo veel dagen, weet vrijwel niemand over te brengen.

Mij gaat het alleen te ver om ooit nog eens een poging te gaan doen om dat gebrek aan kennis weg te nemen. Ik kan me er wel iets bij voorstellen. Zij het niet tot in alle gruwelijke details.

The habit of French towns and villages decorating their streets with cobbles and speed ramps is something that moves from an irritation, to a curse, to a personal vendetta on the part of each municipal to cause as much pain to a long-distance cyclist as possible. I need a new pair of cycling mitts. The ones that served me so well on the return from Edinburgh to London on LEL are now, several thousand miles in, worn thin, and they did not protect my palms as they should. As I write I contemplate whether or not to pop the two penny-sized blisters on my palms. The legs hurt. The delayed-onset-muscle-soreness that reduces my walk to a drunken stagger and a descending flight of stairs to an ordeal is worse after this PBP than it has been for any ride since that first PBP in 2007. My knees are sore from the 150,000 or so revolutions of the pedals it has taken to propel me 1230 kilometres from the outskirts of Paris to Brest and back. Mercifully I had only one bout of hotfoot, the excruciating pain that a ride can get from contact points on their feet. But worst of all was the acid reflux, constant, almost-incapacitating pain stretching from the gut to the neck, with the accompanying nausea and lack of desire for food.

‘A PBP ancien rides again with mixed thoughts but ultimately happiness’


Snelheid
Te fietsen | week 34

Op mijn wekelijkse rondje ligt er tussen twee kerken een stuk van precies vijftien kilometer. En als de wind uit het westen waait — wat de wind in Nederland doorgaans doet — dan lukt het doorgaans wel om dat eind binnen het half uur te fietsen. Wat dan makkelijk te controleren is door de klokken in die kerktorens.

Waarmee mijn snelheid op dat ene stuk dus met regelmaat boven de dertig kilometer per uur ligt, gemiddeld.

Toch ligt mijn gemiddelde over zo’n hele rondrit daar een flink stuk onder. Ik moet tijdens die 66 kilometer ook nog hele einden door een drukke stad fietsen, en hobbel kalm door alle kleine dorpjes onderweg. Er komen verkeerslichten op mijn pad, die me tot soms heel lang stilstaan dwingen. En, belangrijker nog, ik race nooit.

Mijn hartslag blijft te laag om van racen te kunnen spreken. Bovendien stop ik altijd, indien nodig. En al evenmin doe ik moeite om vanuit stilstand of na een bocht zo snel als kan weer op snelheid te komen.

Dat ik die dat stuk van vijftien kilometer soms zo snel rijd, heeft dan ook als simpele reden dat er onderweg vrijwel geen hindernissen te overwinnen zijn. Nergens hoeft te worden gestopt. Goed, ik moet wel bij de Fonejachtbrêge op fietsen, maar dat kost me tegenwoordig geen snelheid meer. En iets verderop moet er éen soms drukke weg worden overgestoken.

De hoge snelheid ontstaat dus vanzelf door de lange stukken rechtuit op die route. Die snelheid is slechts een heel geringe persoonlijke verdienste.

En toch blijkt het makkelijk te zijn om deze wet te vergeten. Elders. Als mijn gemiddelde snelheid wel gedrukt wordt door alle barrières onderweg. Want ook al schreef ik hier eerder al eens dat de gemiddelde snelheid een maat van niets is, ik trek me met regelmaat iets aan van dat domme getal.


Shermer’s nek ii
Te fietsen | week 35

En nu? Interessanter bijna nog dan de verhalen over hoe een monsterrit verliep, vind ik wat er te zeggen valt over de dagen daarna.

Felix Wong werd achtste in de Trans AM Bike Race, en somde een schier eindeloze lijst aan lichamelijke problemen op, na afloop. Nog afgezien van het geheugenverlies dat hem parten speelde tijdens de laatste dagen.

Vooral de handen van een mens zijn niet gemaakt om daar dagen achtereen op te leunen. Daar kunnen ze RSI van krijgen, omdat al gauw een vrij belangrijke zenuw wordt afgekneld. Leun daarom dus altijd met de buitenkant van uw handen op het fietsstuur, en nooit op de gevoelige zone tussen duim en wijsvinger.

Britse randonneurs die Parijs-Brest-Parijs reden vorige week, wisselen dezer dagen online uit hoe ze er lichamelijk voor staan. Waarbij hun wederwaardigheden voor mij toch allereerst illustreren dat het nogal ongezond is om zo veel dagen met veel te weinig slaap een heel eind te gaan fietsen.

Ook niet als je daar enigszins getraind voor hebt.

Nu goed, ik zal hier altijd een watje in blijven. Vele malen heb ik naast mensen gefietst die de marathon liepen, om hen daarin te begeleiden onderweg. En nooit groeide er enige behoefte om zelf die afstand te gaan doen — want er gaat me te veel stuk in de laatste tien kilometer.

En dan is een marathon nog in drie vier uur te lopen, voor een gemiddeld getrainde atleet. Wat me iets anders lijkt dan de drie vier dagen van Parijs-Brest-Parijs.

Punt blijft vanzelfsprekend dat ik me de pijntjes en ook de zwaardere lichamelijke problemen die zullen komen bij duurprestaties heel wel kan voorstellen. Maar wat me niet lukt, is om de trots te voelen die hoort bij het volbrengen van zo’n bedachte en daarmee nogal kunstmatige prestatie.

Ik ben ook wat te cynisch, en kijk dan haast meewarig toe hoe mensen duizenden euro’s investeerden in materiaal, en honderden uren van hun tijd, om enkel iets te doen wat talloze anderen ook al deden. Omdat de waarde er dan blijkbaar in zit dat al die anderen hen zijn voorgegaan.1

Zodat nog weer anderen de prestatie kunnen waarderen.

  1. Niet dat al mijn duurprestaties nut hebben. Zo heb ik ooit bewust twee jaar lang elke dag minstens éen boek gelezen, en besproken. En goed, daar kon ik dan wel bij blijven zitten. Het was ook niet of ik nooit eerder elke dag gemiddeld een boek had gelezen — mijn gemiddelde in de jaren negentig lag aanzienlijk hoger.

    Aanraden kan ik deze inspanning evenmin. Boeken verliezen er hun waarde door. []


Vocht
Te fietsen | week 35

Slechts éen keer heb ik de afgelopen zomer moeten stoppen met fietsen om ergens onderweg drinken te kopen. Niet toevallig was dat tijdens de allerlangste tocht van het jaar, toen de drie liter aan meegebracht vocht niet genoeg bleken te zijn.

Al had het toen misschien best zonder een kort bezoekje aan een supermarkt gekund.

Als ik Canadese onderzoekers mag geloven, dan heeft dehydratatie nauwelijks effect op lichamelijke prestaties — zo lang het vochtverlies onder de 3% blijft. En zweten deed ik nauwelijks die dag.

Zelfs al is het met moderne sportkleding moeilijk in te schatten hoe erg ik nu werkelijk transpireer.

De enige zekerheid die ik heb, wat dit betreft, is dat er nooit meer spontaan zoutbloemen op mijn kleren zichtbaar worden, eenmaal opgedroogd na een lange tocht. Anders dan enkele jaren terug.

Overigens is dat dan weer niet alleen aan een veel betere fietsconditie te danken — al breekt het zweet bij goed getrainde mensen aanzienlijk minder gauw uit dan bij ongetrainde. Ik weet me nu ook veel beter te kleden naar het weer. Voorheen trok ik vast met regelmaat te veel aan.

Bij die drie liter aan vocht die meeging op de lange rit zat een halve liter koffie in een goede thermosfles. Had ik nog een thermos mee gehad met echt koud drinken, een maatje melk bijvoorbeeld, dan was dat bezoek aan de supermarkt wellicht niet eens nodig geweest.

Het grootste probleem was namelijk dat er te weinig smaakverschil zit in wat ik wel mee zeulde. Op de koffie na was alles lauw en waterig. Vooral het water.

En veel meer dan dorst kreeg ik onderweg zin in iets anders dan ik bij me had. Ruim vijf uur op een fiets doen zoiets met een mens. Waarop het vervolgens ook heel prettig was om ombekommerd in éen keer driekwart liter melk te kunnen drinken — omdat er nog zo veel meer te krijgen was — in plaats van voorzichtig te moeten blijven met al wat er was.

Drinken en eten op de fiets is kortom lang niet alleen een zaak van het lichaam; wat wetenschappelijk onderzoek ook beweren mag.


Slowmo
Te fietsen | week 36

Tot voor een paar jaar was er éen duidelijk herkenbare groep fietsers die vrijwel altijd met een veel te zware versnelling rondtrapte.

Jonge moeders.

Die immers ook makkelijk te onderscheiden zijn aan de kinderzitjes achter of voor.

Enkel de vrouwen op een traditioneel rijwiel, met maar éen versnelling achter, ontkwamen aan deze trend. Al de rest, die wel fietsen met versnellingen heeft, trapt veel en veel te zwaar, vanwege die merkwaardige collectieve voorkeur voor ‘het grote mes’.

Toegegeven, Tim Krabbé signaleerde al begin jaren zeventig geërgerd dat ook tienermeisjes op racefietsen een tergend trage trapfrequentie hadden, vanwege hun vreemde voorliefde voor de allerzwaarste versnelling achter denkbaar.

Alleen kan het dus nog erger. Sinds de elektrisch aangedreven fiets massaal omarmd is, en talloze miljoenen nauwelijks nog hoeven te trappen om vooruit te komen. Tegenwoordig zie ik met regelmaat mensen met een werkelijk te idioot lage trapfrequentie rondrijden.

Zondag fietste ik achter een bejaard stel op e-bikes, dat beide net iets meer dan dertig omwentelingen per minuut maakten. Synchroon. Omdat ze allebei in een loeizware versnelling rondreden.

Niet dat dit zulke elektrische fietsen veel uitmaakt. Die zijn allemaal begrenst op 25 kilometer per uur — als het goed is — en rijden in de praktijk zelden meer dan 23.

En dan zou je zulke lui wel willen uitleggen over hoe het fietsen het gemakkelijkst gaat — zelfs met een elektrische hulpmotor. Omdat miljoenen jaren aan evolutie ons tweevoeters heeft opgezadeld met ideale bewegingsfrequenties. Waar trouwens nog behoorlijk rek in zit. Het kan best dat de ene mens het efficiëntst rijdt met zestig omwentelingen per minuut, waar een ander al boven de negentig moet zitten.

Maar dan bel je enkel, omdat zo belachelijk traag trappen pijn doet aan de ogen, en je dus heel gauw passeren wilt.


10.000
Te fietsen | week 36


toen

Gerekend naar het aantal kilometers, is de Koga Roadspeed, die nu iets van 2½ jaar tot mijn stal behoort, de favoriet. Dezer dagen rondde deze fiets de mijlpaal van 10.000 kilometer. Met mij erop.

En, omdat mijn fietscomputer ook bijhoudt hoeveel tijd dit nam: daarvoor waren 405 uur nodig en 37 minuten. Wat een eeuwig gemiddelde oplevert van 24,6 km/uur.

Maar, die gemiddelde snelheid is een maat van niets. Twee minuten voor een stoplicht stil staan, heeft een aanzienlijk grotere invloed op dat gemiddelde dan twee minuten fietsen op kruissnelheid.

En de kruissnelheid ligt aanzienlijk hoger dan die 24,6 km/uur.

De Koga Roadspeed kwam in mijn leven omdat ik al een vergelijkbare Koga had, en het zonde vond om daar op te fietsen als het regende, of als de wegen er nat bij lagen. Het schoonmaken kost dan altijd weer tijd. En de boel slijt daarvan.

Dus leek het me handiger om voor tientjes een vergelijkbaar exemplaar te kopen, en daar permanent spatborden op te bevestigen.

Die spatborden zorgen nog immer voor een permanente zoem bij het rijden; anders dan op de kaal gebleven Koga. Dat stoort niet.

De Koga Roadspeed leerde me verder dat smalle bandjes toch ook heel plezierig kunnen rijden. Al kleeft aan de 25 mm banden van het moment nog altijd het bezwaar dat die alleen comfort bieden bij snelheden boven de 25 km/uur — en die zijn ’s winters, bij tegenwind, niet altijd mogelijk.

Daarom ook kwam er vorig jaar nog een fiets met spatborden — mijn Gazelle Clubman. Die bredere banden heeft, en hoogstwaarschijnlijk deze winter al die kaap van 10.000 kilometer rondt.


nu

10.000 ii
Te fietsen | week 37

Mijn Koga Miyata RoadSpeed begon zijn bestaan in 1980 als een racefietsje, van bijna-het-topsegment. Koga verkocht indertijd ook fietsen met nog lichtere frames, voor professionals.

Maar bijna-de-top is meer dan genoeg voor mij, omdat ik niet de bouw noch het gewicht heb van een zeer getrainde wielrenner. En mijn doel met de Roadspeed bleek ook niet het racefietsen alleen te zijn. Daarom zijn er in de loop van de afgelopen tweeënhalf jaar nogal wat aanpassingen gedaan aan de fiets.

Ter documentatie daarom, en als een soort van antwoord op al degenen die mij vragen wat er bij kijken komt, voor wie oude fietsjes opknapt:

  • de fiets die ik in het voorjaar van 2013 kocht, was op zich zo nog goed genoeg om op te rijden. Op de bovenste foto is die dan ook nog bijna origineel. Ik had er toen enkel een Brooks zadel opgezet, spatborden gemonteerd, en pedalen, en de lagers van nieuw vet en nieuwe kogels voorzien.
     
  • als eerste werden al vrij snel het stuur en de remgrepen vervangen. Het racestuur dat Koga ooit monteerde heeft 18 cm verschil tussen bovenkant en de lage zit. Het toerstuurtje dat ik — uit mijn voorraad — erop zette, meet 13 cm hoogte. Dat is voor mij het verschil tussen wel of niet gebruiken. Verder is het prettiger leunen op aero-remgrepen, zoals deze van Tektro, dan op ouderwetse remgrepen;
     
  • na een half jaar kreeg de fiets nieuwe wielen met Shimano 105-naven. Gekocht in een najaarsaanbieding. Ik had zelf willen vlechten, maar dan had alleen het kopen van de onderdelen al € 40 duurder geweest. Dit gebeurde niet omdat de oude wielen niet goed waren. Die kwamen met Shimano 600 naven, en dat blijven erg prettige wielnaven, die vrijwel wrijvingsloos zijn af te stellen. Nee, enkel de Uniglide cassettebody uit 1980 van Shimano was versleten. Daarvan bleef de vrijloop telkens kleven, en dat kon ik niet repareren. Vervolgens was dat model van body zo oud dat het enkel door een even bejaard exemplaar vervangen kon worden, niet door een later type. Toen werd het echt makkelijker om naar nieuwe wielen te kijken;
     
  • museumexemplaren met voor de tijd correcte onderdelen hoeven mijn fietsen niet te zijn;
     
  • dan zou ik trouwens ook op rotsharde bandjes moeten rijden van 20 à 21 mm. In plaats van aanzienlijk comfortabeler exemplaren van 25 mm dikte;
     
  • met nieuwe wielen kwamen er acht versnellingen achter, in plaats van zes. Negen, tien, of elf kransjes daar hadden ook gekund. Die zijn alleen duurder. En ik vind de ketting daarbij te dun worden; waardoor zo’n aandrijflijn me ook nog eens veel te snel slijt. In een land zonder bergen ontgaat het nut van elf versnellingen achter me gewoon;
     
  • ondertussen kwam er een andere bel, want Japanse messing bellen klinken beter;
     
  • de kooipedalen werden vervangen door BMX-pedalen met een groot oppervlak;
     
  • de zadelpen die met de fiets kwam, moest net een paar milimeter onder de kritische grens worden vastgezet. Waarop ik toch maar een langere pen heb gekocht;
     
  • eind 2014 vlocht ik een Shutter Precision naafdynamo in een nieuw voorwiel. De bedoeling was dat dit als leenwiel zou dienen voor al mijn fietsen zonder dynamo. Alleen vond het wiel al gauw zijn vaste plaats in de Koga Roadspeed. Waarop ook permanent een B&M koplamp werd gemonteerd;
     
  • het juiste achterlicht daarbij blijft een zoektocht. Batterijlampen vertrouw ik niet helemaal, voor een fiets die het hele jaar door gebruikt wordt op lange tochten. Batterijen willen er weleens plots mee ophouden als het vriest. De B&M Secula die eerst gemonteerd was, trok te veel stroom; waardoor de naafdynamo trillen ging boven de 25 km/uur. Nu heb ik een grote Philips Lumiring. Dat is een goed achterlicht. Alleen trilt de bevestiging daarvan dan weer nogal op slechte wegen;
     
  • in de winter van 2014/2015 kwamen er hedendaagse remmen van Shimano — met twee draaipunten. Die zijn beter te doseren dan de oude remmen, omdat die slechts éen draaipunt hebben. Daardoor is er minder kracht nodig om te remmen. Niet dat ik verder heel grote klachten had over de Shimano 600-remmen uit 1980. Die hadden alleen ook de neiging om scheef te trekken mettertijd. Waardoor ik ze twee, drie keer per jaar opnieuw moest stellen;
     
  • met de nieuwe remmen paste alleen het voorspatbord er niet meer onderdoor. Waarop ik daar de punt vanaf knipte. Nu loop ik wel het gevaar dat op een natte weg, bij hoge snelheden bergaf, het water veel te hoog opspat voor. Alleen heugt het me niet wanneer ik voor het laatst in de regen bergaf fietste;
     
  • ergens afgelopen voorjaar verloor ik de spatlap voor, op een hobbelige bosweg. Nota bene vlak nadat ik het ding opnieuw bevestigd had;
     
  • de ene Brooks B17 werd omgeruild voor een andere, van een andere fiets. Enkel om de kleur;

Voeg daar dan aan toe dat accessoires, zoals de pomp, de fietscomputer, of de bidonhouders weleens veranderen, en een fiets kan er na tweeënhalf jaar gebruik opvallend anders uitzien.


Augustus
Te fietsen | week 37

Wat maakt fietsen in de zomer anders dan fietsen in elk ander jaargetijde? In grote lijnen zijn die verschillen vanzelfsprekend wel duidelijk. Maar laat me toch een poging doen om de tekenende details te vinden, die ik van de winter nu net niet meer zie.

Belangrijk lijkt me bijvoorbeeld het duidelijke welbehagen dat er is om buiten te zijn als de temperatuur een beetje aangenaam wordt. De mens blijft evolutionair volgens mij toch allereerst dat aapbeest uit de subtropen; dat daar geen kleren hoefde te dragen. Zomerse temperaturen zijn daarom het normaal waar niet bij nagedacht hoeft te worden.

Vooral de lange broek vind ik dan een straf om aan te hebben — tot in de herfst de lange broek ook weer gewoon is geworden. Elke slaaf heeft uiteindelijk uit noodzaak zijn ketenen lief.

Makkelijk is het eveneens in de winter om te vergeten hoe lang de dagen ’s zomers zijn, en welke vrijheid dit geeft. In juli is het zelfs nog mogelijk om na acht uur ’s avonds een heel eind te fietsen — dus na de werkdag, de thuiskomst, het eten, en de eerste ontspanning.

Toegegeven, in de laatste weken van augustus korten de dagen ineens opvallend snel. Maar ook dan blijft het mogelijk om bij thuiskomst om een uur of drie te besluiten nog even een honderd kilometertje te doen die dag.

Weliswaar vinden echte fietsers dat de lange afstand pas bij de tweehonderd kilometer begint. Maar mijn ideaal is in de praktijk toch eerder een ontspannen 3½ à 4 uur weg. Alles daaronder voelt als te kort. En bijna de moeite niet waard dus. Veel langer dan weer is me te veel van hetzelfde.

In de zomer tenminste.

’s Winters is er niets spontaans aan lange ritten. Die staan bij wijze van spreken in de agenda gepland.

[wordt vervolgd]


September
Te fietsen | week 38

Het grote verschil tussen fietsen in de zomer en in de grote rest van het jaar bestaat dus uit onbevangenheid, zo ontdekte ik gisteren. ’s Zomers hoef ik bijna nergens bij na te denken.

In de zomer is het bijvoorbeeld niet erg als er een bui komt — alles droogt toch zo weer op. Maar in september al gaat dat opdrogen veel minder snel. Laat staan in de maanden daarna; als de wegen er vrijwel steeds nat bij blijven liggen.

Dat dwingt dan alleen al tot de keuze voor een fiets met spatborden.

Wordt het bovendien almaar vlugger donker. Waardoor de fiets al spatborden en verlichting hebben moet. Want neem ik eentje zonder lampen dan wordt al een vraag of ik nog bij daglicht thuis kan komen; wat om een berekening vraagt, en daarmee een planning.

Is het bovendien moeilijk om goede kleding te kiezen, in de herfst. Want in september of oktober, als de temperatuur nog in de dubbele cijfers wordt geschreven, is het te warm voor een jack. Terwijl regenbuien dan aanzienlijk minder onschuldig zijn als in de zomer. Waardoor het wel weer goed is om toch een jack mee te nemen dat op zijn minst niet meteen alle regen doorlaat.

En dan tref ik het nog grote delen van de week mijn eigen tijd te kunnen indelen. Zodat ik fietsen kan als het weer gunstig is. Forensen, die elke dag op een vaste moment ergens moeten zijn, hebben zo veel luxe niet.

Weliswaar zijn sites als Buienradar of Weerplaza dan heel nuttig om te kijken hoe het weer wordt. Maar heel nauwkeurig zijn die ook nog niet, als ze meer dan een uur vooruit moeten kijken naar waar de buien vallen.

En ook dat online spieken of het wel droog blijft, valt alweer onder het hoofdje controledrang. En staat daarmee recht tegenover onbevangenheid — of het gevoel even buiten te mogen spelen.


Vocht ii
Te fietsen | week 38

Zelfs op mijn wekelijkse rondje bibliotheek neem ik water mee. Terwijl zo’n drinkbus doorgaans even vol is bij thuiskomst als bij vertrek.

Maar, je zou toevallig een keer dorst krijgen onderweg.

En er zijn wel degelijk van zulke ritjes geweest waarin bijna een hele drinkbus op ging in tweeënhalf uur. ’s Zomers.

Verder is het ook om andere redenen handig om water bij de hand te hebben. Er mocht eens een insect tegen mijn oog aanvliegen, en vervolgens hinderlijk onder een ooglid blijven kleven. Ik heb onderweg weleens water in mijn oog moeten druppelen om dat weer vrij te krijgen.

En een microvezeldoekje, om wat dan ook schoon te maken, wordt pas echt effectief na lichte bevochtiging.

Toch.

Vrijwel al mijn fietsen hebben twee houders om drinkbussen mee te nemen. Terwijl het dus hoogst zelden voorkomt dat ik twee bidons mee hoef. Zijn tegenwoordig op vele plaatsen ook op zondag supermarkten open, zodat ik onderweg voor heel weinig drinken bij kan kopen. Geeft de navigatie-app op mijn telefoon bovendien aan waar er zoal waterkranen zijn te vinden voor een algemeen gebruik.

Zou ik zelfs onderweg nog kunnen aanbellen, of mensen aanspreken die iets in hun tuin doen, en hen om wat water te vragen.

Is er ook de Horeca nog — al gaat veel daarvan dicht, na de herfstvakantie.

Vorige week reed ik een kleine honderd kilometer, op een paar teugen aangelengde appelsap, en een gevulde koek. Er was nog zeker zeshonderd milliliter appelsap over, eenmaal thuis — alleen smaakt dat spul daar veel minder lekker dan op de fiets. Om niet te zeggen vlak en vies.

Drinken meenemen, is dus een preventieve handeling. Zoals ik ook een pomp mee heb, en een reserve binnenband, en een regenjas; als het dreigt. Maar anders dan bij al deze zaken gooi ik dat vocht eenmaal thuis vrijwel meteen weg. Daardoor blijft er toch ook iets zinloos kleven aan het meenemen van al dat.

Helemaal omdat de bidons er dan weer van slijten.


Confrontaties
Te fietsen | week 39

Waarschijnlijk zou ik ook een bril dragen tijdens het fietsen als ik er geen nodig had gehad om diepte te kunnen zien. Te vaak tikt er onderweg even een insect tegen een glas aan. Dat anders in een oog was gevlogen.

Maar zaterdag leverde die bril toch ook een nadeel op . Een bij, of een wesp, schampte mijn brillenglas rechts om daarop achter de neusbrug te blijven hangen, waar het dier luid zoemend zijn angel in mijn vel boorde.

De bij, of wesp — bruinige pulp vertelt niet zo veel, en ik trok het dier in tweeën om het achter mijn bril weg te krijgen — overleefde deze confrontatie niet.

Had ik de angel bewaard, die slechts een eindje in mijn vel was doorgedrongen, dan ware determinatie later misschien nog mogelijk geweest. Het enige wat nu gebeurde is dat ik mijn bril even afdeed, om mijn voorhoofd schoon te vegen, en om te zien of de glazen niet te besmeurd waren met insectenpulp. Stoppen met fietsen deed ik niet eens. Wel werd de snelheid tijdelijk even getemperd.

Ik wist ook wel dat het nu enkel nog afwachten was hoe mijn lichaam zou reageren op het gif in die bijensteek. Of wespensteek. Maar tot een zwelling kwam het niet eens. Wel had ik nog een paar uur een vreemd strak gevoel rond de bovenkant van mijn neus.

Dus viel deze ontmoeting mee. Misschien stelde de steek niets voor. Of wellicht was ik ondertussen immuun geworden.

Eerder dit jaar vloog namelijk al eens een insect dat me toen groter leek dan een bij of wesp tegen mijn mond. Voornaamste herinnering aan die confrontatie was dat de angel van dat beest einden ver in mijn bovenlip was doorgedrongen. Lostrekken duurde dramatisch lang.

Mijn bovenlip zwol meteen daarna zodanig op dat ik even een echte duckface had. Wat nog pijn deed ook, vooral omdat het vel van mijn lip zo strak kwam te staan. Maar ook van die ontmoeting waren na enkele uren de sporen verdwenen. Vervelender was al dat het nut van die fietstocht na de insectensteek weg was; terwijl ik nog zeker vijftig kilometer had af te leggen naar huis.


Doping
Te fietsen | week 39


click image to play. 0.42 minutes

Een persbericht in mijn mailbox vandaag kopte provocerend: ‘Geen bewijs dat epo op hoog sportief niveau werkt’. Want aldus heeft een schaatstrainer uitgezocht. Bram Brouwer. Die dan weer waarschijnlijk niet toevallig promoveert bij Harm Kuipers — want dat is ook al zo iemand die de gebruikelijke wijsheden over dopinggebruik durfde aan te vallen.

Tegelijk blijkt uit de tekst onder meer dat er domweg geen wetenschappelijk bewijs bestaat, omdat geen enkele actieve topsporter zich voor het noodzakelijke onderzoek zou lenen. Want de dopingautoriteiten geven vanzelfsprekend geen ontheffing om kennis over dit onderwerp te helpen vermeerderen.

Dus zal het onderzoek dat gedaan wordt, zich beperken tot de prestaties van amateurs, en andere goedwillende liefhebbers; die altijd beter gaan presteren, bij welk soort wetenschappelijke begeleiding ook. Doping of niet.

En door zulke taboes blijft het toch een vreemd soort gepruts, met die doping, en met de dopingjagerij.

Kuipers stelde in zijn autobiografie Van start op twee linkerschaatsen onder meer dat er bij doping een groot placebo-effect kan spelen. Wie gelooft dat het toedienen van medicatie hem of haar tot een beter sporter maakt, wordt daardoor dus waarschijnlijk ook een beter sporter.

En epo-kuurtjes kostten duizenden. Dus is het geloof in de werkzaamheid van het middel automatisch enorm. Want het gebruik vergt vooraf al een grote investering.

Nu dient bij mij het fietsen als doping voor de rest van mijn leven, en misschien kijk ik daarom met steeds grotere verbazing naar alle gebrek aan fundamentele discussie over stimulerende middelen.

Almaar meer ben ik er van overtuigd geraakt dat het niveau van prestaties direct gerelateerd is aan iemands geestelijke gesteldheid. Waarbij zijn of haar lichamelijke bouw en talent er vanzelfsprekend ook toe doen — want ezels zullen nooit renpaarden worden. En waarbij intensieve lichamelijke training natuuurlijk nodig blijft voor topprestaties.

Dus lijkt mij, als geïnformeerde leek, dat het voornaamste effect dat doping hebben kan, is dat al die dodelijk saaie uren training er wat makkelijk door worden. Waarmee training ineens leuker is. Want bijvoorbeeld minder lang pijn doet.

Want al wie stelt dat epo geen enkel effect heeft, moet vervolgens voor mij ook nog verklaren hoe het dan toch kan dat er ooit een wielerpeleton rondreed waarin de renners duidelijk te onderscheiden snelheden hadden. Verklaar die totale dominantie dan bijvoorbeeld eens die éen ploeg ooit hebben kon, zoals getoond is in bovenstaand filmpje [bron].

Dat persbericht zegt mij dus aanzienlijk meer over de droeve staat van het wetenschappelijk onderzoek, dan over onze kennis van de werkelijkheid.

Het is namelijk niet zo heel interessant om te weten of epo werkt of niet. Gegeven blijft dat vanaf eind jaren tachtig tal van doorsnee topsporters ineens kampioenen werden. En ook dat tal van respectabele sporters ineens veel minder presteerden naar verhouding. Verklaar dit alstublieft.


Onderscheid
Te fietsen | week 40

Wie meer dan éen fiets bezit, en veel fietsers doen dat, heeft al gauw een favoriet. En dat hoeft niet eens direct het meest gebruikte of handigste exemplaar te zijn van het stel.

Van de weeromstuit kunnen er daardoor ook fietsen bij zijn die eigenlijk te weinig worden ingezet. Zo heb ik er éen die zeer geschikt is voor fietsvakanties, met bagage, wat het frame stijf maakt, waardoor die fiets net wat te lomp en zwaar aanvoelt in het dagelijks gebruik.

Wegdoen gebeurt dan alleen niet. Want stel…

Mijn ooit met veel moeite opgeknapte Batavus Sprint raakte de afgelopen jaren ook wat uit de gratie. De Clubman die er later kwam, is domweg in alles beter. En als er verder geen functioneel onderscheid bestaat tussen twee fietsen, dan grijp je de beste altijd het eerst.

Omdat ik zonde vond dat een fiets enkel in de schuur staat, bedacht ik een andere toepassing voor het ding. Er moest maar weer eens een nieuw wiel achter worden gevlochten. Waarop de Batavus Sprint een fiets met éen versnelling worden zou. Want alle fietsen verder in mijn stal hebben meerdere versnellingen. Terwijl het toch niet zo was dat ik daarop nu zo veel schakelde.

Kon ik voor de éen-versnelingfiets zelfs nog kiezen om daar een doortrapper van te maken, of een freewheel te monteren.

Koos ik een freewheel eerst.

Bleek dat een keuze met enkele opvallende nadelen te zijn. De enige versnelling op een fiets met éen versnelling is altijd verkeerd. Voor de wind te licht, en tegen de wind gauw te zwaar. Dus gaat het erom een verhouding te vinden tussen het tandwiel voor bij de crank, en dat achter met dat freewheel, waar het grootste deel van de tijd wel mee te leven valt.

Ik koos helaas voor een te onpraktisch zware versnelling in eerste instantie. En toen bleek het nog verbazend moeilijk om dat freewheel weer van het achterwiel los te schrijven. De halve as moest daartoe worden gedemonteerd.

Veel erger nog was, evenwel, dat het freewheel van de firma ACS werkelijk verschrikkelijk slecht gefabriceerd bleek te zijn. Daar zat zo veel speling op dat het ding onder het rijden einden heen en weer schudde, wat ook nog eens geluid maakte alsof er iets daar achter op metalen bongo’s zat te spelen.

En geluid tijdens het rijden vond ik hoogstens als kleuter leuk, in het idee dat mijn fiets dan meer op een auto leek.

Dat dergelijke troep verkocht mag worden, zeg.

[ wordt vervolgd ]


Fixed?
Te fietsen | week 40

In plaats van een freewheel had ik ook een vast tandwiel kunnen monteren, met een contramoer. Maar de enige goede reden daartoe leek me de winterhardheid van die oplossing. Aan een vast tandwiel kan niets kapot. Behalve dan dat de ketting van de fiets telkens, micron bij micron, aan de tanden vreet.

Want hoe houdt een freewheel zich na regen? Of na sneeuw. Enige afdichting tegen het weer zag ik ze niet hebben.

Mijn fiets tot een doortrapper maken, leek me verder meer problemen opleveren dan voorkomen. Alleen al omdat ik op een heel andere manier zou moeten leren fietsen. De timing bij vrijwel alles wordt plotseling anders. Want hoe drink je uit een fles onderweg, als je je benen niet stil kunt houden? Bijvoorbeeld?

Als de wielen en de pedalen altijd draaien, maakt dat bijvoorbeeld dat je minder schuin de bocht door kunt. Anders raakt je de grond met je pedaal. Een oplossing kan dan zijn om kortere cranks te nemen, of een fiets waarvan het bracket verder van de grond is.

Maar mijn cranks zijn al aan de korte kant voor mijn lengte. En van een bestaande fiets is de brackethoogte niet te veranderen — nu ja, een beetje nog, door op heel dikke banden te gaan rijden; en dat moet dan net ook passen in het frame.

Wedstrijdfietsers reden vroeger in de winter op fixies omdat hun traptechniek daar zo soepel van werd. Alleen kan ik nu net die vorm van kracht- en techniektraining heel goed imiteren met die ene versnelling van een freewheel.

Is er wel nog de efficiëntiewinst die er zou zijn bij een fixie, omdat de draaiende wielen de pedalen mee helpen rondgaan. Wat mij dan weer vrij weinig zegt. Het is niet of ik anders moeite heb de pedalen rond te krijgen. Ik vind het ook vreemd om op een fiets te gaan zitten die zwaar trapt tegen de wind in, om dan te jubelen hoe het achterwiel meehelpt om het net wat minder zwaar te maken tegen die wind.

Hebben fixies wel altijd nog de naam hip te zijn. Maar ik moest al heel lang mijn baard verven om nog voor hip door te kunnen gaan. Nog afgezien van alle andere verf daartoe nodig, onder mijn huid.


It paad werom
Te fietsen | week 41

Het duidelijkste bewijs hoezeer het bij fietsen inmiddels meer om mentaliteit gaat dan om het lichaam, vind ik het bestaan van de terugkeerdip.

Gaat het wel om een verschijnsel dat enkel optreedt bij fietsritten van meer dan een paar uur.

Want bijna altijd als ik een tijd heb gefietst, en al bijna weer thuis ben, lijken die laatste kilometers een futiliteit; wat ze daardoor opeens nog opmerkelijk zwaar kan maken. Plots kan daardoor de snelheid nog enorm dalen. Ineens is de lust dan weg om de inspanning te blijven doen die even daarvoor gedachtenloos verricht werd.

Alle moeilijkheden die er konden komen onderweg werden overwonnen, of waren er domweg niet. De weg waarop ik rijd is overbekend. Waarmee er blijkbaar ineens ruimte komt om aan meer veel meer te denken dan dat fietsen alleen — zelfs om al te speculeren wat ik zo ga doen, of ga eten, eenmaal weer thuis.

Meestal volstaat het dan wel om uit het zadel te komen, en een seconde of wat op de trappers te lopen, om me dan te kunnen herpakken. Een vast ritme stompt ook af.

Maar het bestaan van de terugkeerdip verklaart waarschijnlijk dat ik van nogal wat punten in de omgeving weet hoe ver het daar vandaan nog naar mijn huis is.

De laatste vijf kilometer zijn trouwens het probleem nooit. De dips komen vlak daarvoor; doorgaans ergens tussen de tien en vijftien kilometer van huis. Als er zeker nog twintig minuten tot een half uur gefietst moet worden, en ik die eigenlijk al niet meer mee wil tellen.


Oktober
Te fietsen | week 41

Komt oktober, wordt het herfst. En ineens staat de zon dan al zo ver weg dat die geen kracht genoeg meer heeft om de wegen op te drogen nadat het een tijdje heeft geregend.

Fietsen in oktober, en de maanden daarna, associeer ik daarom allereerst met rijden over nat asfalt. Waarop mijn banden altijd dat zacht sissende geluid blijven maken.

Daarentegen is elk jaar weer een verrassing hoeveel zand er opgelost is in die natheid op de weg. En hoe vies die modder mijn fietsen heeft gemaakt, eenmaal ze zijn opgedroogd.

Elk jaar in oktober kijk ik met enige jaloezie naar de degelijke rijwielen waarop de meeste mensen zich hier verplaatsen. Met hun dichte kettingkasten. Waardoor wat opspattend modderig water ze niet uitmaakt.

En iedere keer als ik dan op zoek ga naar een eigen degelijke winterfiets, merk ik weer op dat die gauw al bijna twintig kilo wegen. Wat toch twee keer zwaarder is dan ik het graag heb. Waarop telkens de conclusie al gauw wordt dat degelijkheid met een gewichtige prijs komt.

Zo moeilijk is al dat zand nu ook weer niet van het frame en de banden af te schuieren, als het spul droog is, zo houd ik me dan voor. Ook helpt het om de bewegende delen te oliën met spul ontwikkeld voor mountainbikes.

In de winter van ’12-’13 was er al in november met regelmaat nachtvorst, welk patroon aanhield tot in april. Vijf maanden lang is er toen bijna iedere dag gestrooid op de wegen. En vaak ook lag daar dan een laagje wegsmeltend ijs op die wegen. Prut.

Het kan dus erger. En heel veel viezer.

Maar zolang de antileklaag in mijn banden werkt, is al dat vocht nog wel te negeren.


Verblind
Te fietsen | week 42

Over een week zal de dag nog weer een kleine dertig minuten korter zijn dan vandaag. Zoals vandaag 29 minuten minder daglicht telde dan de vorige donderdag. En zo krimpen de dagen langzaam in. Tot het op 21 december nog amper 7½ uur lang licht wordt.

Als er tenminste geen wolken hangen dan.

Zo zijn de seizoenen. Die dan weer voortkomen uit het gegeven dat de aarde een beetje scheef in de ruimte hangt ten opzichte van de zon. Daar verandert niemand wat aan. Dus heeft klagen geen nut.

Tegenover de lange zomeravonden hier staan de nogal korte winterdagen.

En, een mens kan aan alle omstandigheden wennen.

Alleen blijkt elke herfst wel weer dat dit wennen even wat tijd vraagt. Elk jaar opnieuw vraag ik me af hoe het komt dat de eerste fietskilometers in het donker zo veel vervelender zijn dan die verderop in het jaar.

Over een paar weken zullen de koplampen van het tegemoet komend autoverkeer me niet meer zo verblinden. Tenzij er onnodig groot licht wordt gevoerd. Maar nu verblinden auto’s me vaak wel.

En goed, dan zijn er wel trucjes om iets van die te felle schittering van het licht weg te nemen. Ik kan een pet opzetten, met een klep. Dan hoef ik mijn hoofd slechts iets naar beneden te draaien om direct de meeste overlast kwijt te zijn.

Ook heb ik een bril met 50% gele glazen. Die fleurt op de grijze dagen mijn humeur op, en neemt daarnaast opvallend veel van de schittering van lampen weg.

Voel ik me altijd alleen nogal een aansteller als ik met die gele bril op ergens binnen stap.

En dat ik noodoplossingen heb, laat onverlet dat die vraag er dus is. Waarom plagen koplampen me enkel aan het begin van de herfst zo, en vervolgens de hele donkere periode verder niet meer?


Beneveld
Te fietsen | week 42

Mist gaat samen met het ontbreken van wind, zo dacht ik altijd. Tot gisteravond. Toen woei het wel degelijk windkracht 3 à 4 Beaufort uit het zuidoosten, terwijl er door alle nevel betrekkelijk weinig zicht was.

Blijkt er ook nog zoiets te bestaan als advectieve mist, waarvoor juist wind nodig is — want dit soort mist ontstaat nu net als warme lucht over een koud oppervlakte wordt geblazen.

Maar de verklaring van het verschijnsel interesseerde me matig op het moment dat ik nog met de gevolgen had te kampen. Want niet alleen mistte het, ook werd het al donker op het moment dat ik nog een kleine anderhalf uur naar huis moest fietsen van de bibliotheek. Tegen de wind in.

Op zulke momenten is het bezit van een goede LED-koplamp een zeldzame rijkdom.

En het had ook iets knus om dat licht als ware het de lamp van een vuurtoren door de duisternis heen te zien priemen. Het vocht in de haast verzadigde lucht zo bijna zichtbaar makend.

Tegelijk had ik die 80 lux wel nodig, mede omdat mijn bril telkens weer langzaam dicht bewasemd werd door de mist.

De wereld wordt nogal klein op zulke momenten. En ondanks alle extra concentratie die het fietsen vergt, kun je schrikken van niets. Een plots opdoemende tegenligger, zonder licht. Twee wandelaars die menen dat het slim is om in het donker aan de linkerkant van het fietspad te gaan lopen.

Avonturen genoeg te beleven kortom, zelfs op een routineritje, omdat fietsen nog altijd een bezigheid is die zich in de buitenlucht afspeelt.


52 x 22
Te fietsen | week 43

Dubben over de juiste versnelling van een singlespeed of fixie is iets vanzelfsprekends Zo’n fiets heeft er slechts éen. En perfect zal die nooit worden. Er moet allereerst mee te leven zijn het grootste gedeelte van de tijd.

Maar toen ik de minst slechte formule gevonden dacht te hebben — 44 x 17 in de zomer, en 44 x 18 in de winter — dwong zich de vraag op of ik nu niet ook de tandwielverhouding van mijn Clubman moest gaan aanpassen.

Want deze fiets gebruik ik in de praktijk ’s winters nogal vaak als singlespeed; ondanks de acht mogelijke versnellingen aanwezig.

De vijfde versnelling van een Nexus of Alfine achtversnellingsnaaf rijdt namelijk het lichtst, want die verandert niets aan de verhoudingen tussen de gemonteerde tandwielen voor en achter. Dat is een 1:1-versnelling.

Enkel met een stevige rugwind, of bij een onmogelijk tegenwind, gebruikte ik de afgelopen winter de overige zeven versnellingen ook nog eens.

Punt is daarbij ook dat er wel een grote stap van 22% zit tussen de vijfde en de zesde versnelling van zo’n Shimano Nexus of Alfine naaf. Ofwel, maakte ik de tandwielverhouding tussen voor en achter net te groot, dan zou ik behoorlijk snel moeten rijden om nog soepel naar een hogere versnelling te kúnnen schakelen.

Leek een 44 x 19 me het verstandigst. Slimmer in elk geval dan weer een 44 x 18.

Werd het uiteindelijk toch een 52 x 22. Want dat voorblad met 52 tanden lag er ook nog altijd, en daar zat nu eenmaal wel een kettingrand op die voorkomt dat mijn broek vies wordt. Of tussen de ketting wappert.

En losse tandwieltjes achter hoeven hoogstens drie euro te kosten. Terwijl aantrekkelijk ogende kettingranden nauwelijks te vinden zijn onder de zestig euro — wat me altijd te begrotelijk was.


Avontuur
Te fietsen | week 43

Meestal levert het fietsen geen enkel verhaal op. Want verhalen ontstaan doorgaans pas als er tegenslagen waren, die overwonnen moesten worden. Of als ik iets deed wat ik eigenlijk niet aankon.

Maar mijn fietsconditie is inmiddels dermate goed dat ook de langste afstanden geen problemen opleveren — zolang ik er bij eten blijf en drinken. En al mijn fietsen zijn goed onderhouden. Het grootste probleem dat ik in 2015 te overwinnen had, was eens een lekke band.

Avonturen ontstaan dus pas door externe factoren.

Het weer kan raar doen. Waardoor het ineens nevelig is en toch vrij hard waait, bijvoorbeeld.

Of er kan eens een medeweggebruiker krankzinnig handelen. En er zijn wat idioten onderweg. Dinsdag nog werd ik binnen de bebouwde kom, in een 30 km zone, ingehaald door een hufter die zeker zeventig reed. In een onoverzichtelijke bocht. Ik fietste zelf 30, dus mocht daar überhaupt niet ingehaald worden — al lijkt dat nooit enige automobilist iets te kunnen schelen.

Ook kunnen wegbeheerders me ineens dwingen om een heel andere route te kiezen dan ik had gewild. Waarop het plots op mijn oriënteringsvermogen aankomt — en dat werkt doorgaans goed, zolang me maar duidelijk blijft waar het noorden zich bevindt, of het zuiden; en juist dat wil nog weleens tegenvallen op de grijze dagen.

Zonnepanelen op de daken zijn tegenwoordig overigens de meest aanwezige aanwijzing waar of het zuiden is.

Afgelopen weekend reed ik dwars door Almere, wat op papier goed te doen leek. Er loopt namelijk de hele tijd een fietspad naast het spoor mee. Alleen bleek dit Spoorbaanpad op tal van plaatsen ontoegankelijk te zijn gemaakt. Terwijl de alternatieve routes me vervolgens lang altijd niet terugbrachten naar het juiste pad.

Ofwel, het levert een grondige psychologische test op om iemand die niet ter plaatse bekend is te vragen door een hedendaagse Nederlandse stad te fietsen, twintig kilometer van het zuiden naar het noorden bijvoorbeeld, zonder daarbij hulpmiddelen te mogen gebruiken. Wie binnen redelijke tijd nog altijd vrolijk lachend op de plaats van bestemming aankomt, is voor altijd goedgekeurd.

wordt vervolgd


Avontuur ii
Te fietsen | week 44

Plezierigst aan mijn fietsvakanties vroeger waren de extra kilometers helemaal aan het einde van de dag. Het ritje dat ik maakte als mijn tent al stond voor de nacht, en er nog iets aan eten of lekkers moest worden gekocht.

Niet alleen was mijn fiets dan ineens vele kilo’s lichter. Psychologisch telde mee dat ik verder niets meer hoefde. Want het zware werk was gedaan. Ik was al tot daar gekomen. Ook dit deeltje van de wereld was geheel op eigen kracht veroverd. Tijd om alles nog eens tevreden te beschouwen.

Toch, ondanks alle goede herinneringen zal ik niet gauw meer op fietsvakantie gaan. De drang is weg. Kamperen verveelt me bovendien — en er zijn trouwens nu aanzienlijk minder campings voor fietskampeerders dan vijfentwintig jaar terug. Ook vind ik het inmiddels naar om meer dan drie dagen achtereen van huis weg te zijn.

Deze bedaagdheid laat me weinig ruimte om onverwachte avonturen te beleven op de fiets.

Eén alternatief dat ik daarom nog eens proberen moet, is wat de Amerikanen een 24h noemen. Daarin is de fietser in een dag uit en ook weer thuis, met ergens een overnachting tussendoor onderweg. Wie daarbij een beetje doorrijdt, kan ondertussen heel wat van Nederland zien.

Een andere mogelijkheid voor een spannend dagje uit op de fiets heb ik vorig weekend geprobeerd. Toen liet ik me per trein naar een plaats ver weg transporteren — in dit geval Amsterdam, want dan was er rugwind — om van daar via een andere route naar huis te rijden.

De kans is niet heel groot dat zoiets vaker gebeurt; al verliep de fietstocht op zich vlot en probleemloos; sans histoire; op het gedeelte door Almere na.

Er zat domweg veel te veel loze tijd tussen het moment dat ik thuis alles klaarmaakte voor het fietsen, en de rit zelve.

Dus zou ik nog eens kunnen proberen om het omgekeerde te doen, en ergens naartoe kunnen rijden om vandaar huiswaarts te keren met de trein. Alleen lijkt me dat geestelijk nog moeilijker te verteren. Heb je net de afstand veroverd naar een stad, mag je er daarom rondfietsen in enige triomf, verlaat je de boel alweer meteen…


November
Te fietsen | week 44

Als in Nederland het fietsen eigenlijk wandelen op wielen is. Dan lijkt me dat over een gevallen kastanje rijden zoiets moet zijn als bijna je enkel verzwikken.

November begint altijd als de maand van de gevallen bladeren, en de onoverzichtelijke fietspaden daardoor. Waag je buiten de doorgaande wegen, zoals op de meer toeristische routes, en vaak is er dan door al het losse blad geen wegdek meer te zien.

Zwijg ik nog over het geluid dat eeuwig hoort bij het rijden over bladeren.

Of over het gegeven dat er allerhande oneffen rotzooi onder dat gevallen blad kan liggen. Eikels. Kastanjes. Kastanjebolsters.

Is het in 2015 nog een groot geluk dat de regen tot nu toe uitblijft. Want fietsen over natte bladerpap op het wegdek, omdat alles al zo fijn aan het wegrotten is, pakt gauw eens linker uit dan rijden op ijs.

Moest je eigenlijk wel op een fiets met spatborden rijden, vanwege de extra kans op van regen, werken die spatborden net in deze periode ook zo makkelijk als schep om losliggend blad op te lepelen. Zodat zo’n blaadje sissend ergens vast komt te zitten.

De eerste seconde klinkt het gesis van zo’n vastlopend blad trouwens zelfs alsof er plots een fietsband leegloopt.

Aan het eind van elk jaar kortom zijn er een week of wat waarop het fietsen extra voorzichtigheid vraagt. De weken voor de grote kaalte van de winter, voor de wind weer ongestoord dwars door alles heen gaat blazen.

Dus ware het misschien beter daar niet te veel over na te denken. Laat staan daar over te gaan schrijven.


Avontuur iii
Te fietsen | week 45

De introductie van de zelfrijdende auto kan niet snel genoeg komen, wat mij betreft. Mede in de hoop dat vervolgens vele Nederlanders beseffen dat het bezit van een eigen auto onzin is — want het ding staat vrijwel altijd stil — en het daarop een stuk veiliger wordt op de weg.

Tot die tijd blijft het voor mij improviseren. Autorijden zal mijn hobby nooit worden. Maar het openbaar vervoer als alternatief is ook weer zo wat. Treinen en bussen leveren je namelijk altijd af op plekken wat dichterbij je aankomst, en nooit al op de bestemming zelve.

En dan nog eens gaan wandelen kost enorm veel tijd.

Is het op vele stations inmiddels wel mogelijk om een fiets te huren. Mijn zakelijke treinpas komt zelfs met een gratis abonnement op de OV-fiets.

En het is ontegenzeggelijk nuttig om ter plaatse over een fiets te kunnen beschikken. Zelfs als dat een onverwoestbaar logge OV-fiets is; waarvan de banden nooit hard genoeg zijn opgepompt.

In voorkomende gevallen heb ik daarom weleens een eigen fiets meegesleept — wat nog een heel avontuur is met de NS; omdat zeker hun oude treinen veel te weinig ruimte bieden voor het meenemen van fietsen.

Een paar jaar terug kwam het trouwens nog als een groot geluk dat ik een fiets mee had. Mijn rit uit de Randstad terug strandde ’s avonds laat in Steenwijk, van waar de trein niet verder ging, en reizigers die nog verder moesten met bussen zouden worden vervoerd.

Waren die bussen er alleen nog niet. En omdat mijn fiets nooit mee zou mogen in dat vervangende vervoer, zat er weinig anders op dan vandaar naar huis te fietsen. Kocht ik nog wat eten en drinken voor onderweg in een snackbar, was ik ruim anderhalf uur later thuis. Sneller waarschijnlijk nog dan als ik geen fiets mee had gehad, en met die vervangende bus was meegegaan.

Zo’n ongebruikelijk besluit van een treinreis voelt dan even als een avontuur. Een gebeurtenis die maakt dat het bijna lijkt te lonen om altijd een fiets mee te nemen in de trein; al was het slechts een plooifiets. Tot je een volgende keer weer beseft wat een gehannes het is om iets in de trein mee te nemen dat groter is dan een heel klein rugzakje.


Telweek
Te fietsen | week 45

Heen en terug naar de dichtstbijzijnde supermarkt is iets van 3,7 kilometer voor mij. Geen wereldschokkende afstand. Opgeteld over een jaar zijn al die ritjes samen alleen minstens 370 kilometer, en dat is wel een eind fietsen.

Mijn vaakst gereden ritje is dus de helft van die 3,7 kilometer. De 1,8 kilometer naar de supermarkt, of de 1,9 kilometer via een andere route terug.

Gemiddeld evenwel, schijnt de Nederlander ritjes van 5,56 kilometer te fietsen. Volgens de eerste cijfers die de Fietsersbond publiceerde over de Fiets telweek 2015. Daartoe reden een heleboel vrijwilligers overal een week lang rond met een app op hun telefoon.

Ik vind dat nog een behoorlijke afstand, die 5,56 km gemiddeld per keer.

Dat Nederlanders daarbij dan hoogstens 15,4 km/u fietsen verbaast me dan niet. Zeker op de drukkere momenten van de dag is het niet prettig om door de steden hier te fietsen, vanwege alle zo stroperig trage medefietsers.

Maar verder valt er nog niet veel op te merken over de nu vastgelegde statistieken — hoe nuttig het ook is dat er nu eindelijk eens harde gegevens over fietsers zíjn. Misschien dat de datasets, die later nog vrij gaan komen, me meer inzichten opleveren.

Tegelijk hoef ik slechts naar mijn eigen fietsgedrag te kijken om te weten dat daar moeilijk gemiddelden uit te destilleren zouden zijn. Zo veel daarin hangt af van externe factoren — hoe het weer is, hoeveel tijd ik heb, of er afspraken zijn op een redelijke fietsafstand — dat daarin opvallend weinig constanten bestaan.

Behalve dan dat standaardritje naar supermarkt; wat ik normaal niet eens meetel bij de gereden fietsafstanden.


Seizoenseinde
Te fietsen | week 46

Ondanks het merkwaardig zachte weer voor begin november ontbrak me ineens de lust om einden te gaan fietsen.

Dus fietste ik niet.

Alleen ging die schijnbare vanzelfsprekendheid toch gepaard met enige wroeging. In november begint nu net ook de tijd van het jaar die het minst aantrekkelijk is om te fietsen. Een donkere periode die met enige pech kan duren tot in volgend jaar april. Elke dag waarin het dan nog prettig is om buiten te zijn, wordt daarmee een dag om in te lijsten; en dus om uit te buiten.

Daarom was het haast of ik ergens van deserteerde door ook eens te gaan wandelen.

Wat maar weer eens illustreert hoe vreemd het is om eigenlijk geen hoger doel te hebben met dat fietsen. Ik ben niet bezig om me op iets belangrijks voor te bereiden op de fiets, en sommige ritten daardoor te zien als training. Ik sta niet op een schema dat me moet voorbereiden op een prestatiepiek ergens in de toekomst. Het fietsen an sich blijft zijn enige eigen reden.

Ik hoef normaal ook nooit iets te overwinnen om de fiets te pakken, en op mijn manier de wereld in te rijden.

Sterker nog, ik mocht me dit jaar met grote regelmaat verheugen op de zekerheid later in de week nog ontspannen minstens honderd kilometer te gaan rijden. Werd ik op de ochtend van de rit telkens heel blij wakker, met het idee zo dadelijk buiten te mogen spelen.

Alleen gaat dat nu dus even niet meer op.

En gelukkig ook maar.

Misschien.


Een vooroorlogse Godwin xiii
Te fietsen | week 46

Op 7 november passeerde Kurt ‘Tarzan’ Searvogel de 100.000 kilometer grens. Hij had toen net geen tien maanden gefietst elke dag. Op dat moment hadden slechts drie mensen in de geschiedenis meer gereden dan hem in een jaar. Inmiddels staan op de ranglijsten zelfs nog maar twee mannen voor hem. Heeft hij nog altijd twee maanden om het eeuwige record van Tommy Godwin te breken. En ook op dat schema ligt hij voor.

100.000 kilometer zou mij minstens zeven jaar aan fietsen kosten, tijdens mijn normale doen en laten, om deze prestatie in perspectief te zetten. Misschien wel bijna acht.

Geloof ik tegelijk dat vrijwel elk van die kilometers in deze periode me meer plezier zullen doen dan Searvogel beleeft.

Er kleeft toch iets droefs en zinloos aan duurprestaties. Helemaal als deze een heel jaar moeten duren. Want er is allang bewezen dat de duursporter kan wat deze presteert — in dit geval dan die meer dan 330 kilometer gemiddeld fietsen per dag. Alleen moet hij dat ook morgen nog weer doen. En overmorgen. En de dag daarna. Enzovoorts.

Kan hij nog altijd op dag 360 een onvoorzichtige automobilist tegenkomen, en het record missen.

Kurt Searvogel is dan slim genoeg geweest om te proberen elke dag hoogstens twaalf uur op de fiets te zitten. Zodat er ook nog twaalf uur overbleven voor iets anders.

Reed hij bovendien telkens in andere gedeelten van de Verenigde Staten — zodat het weer prettig meewerkte. En begon hij elke dag zo dat hij hele einden rugwind zou hebben.

En Searvogel is inmiddels met de vrouw getrouwd die hem al het hele jaar in hun camper begeleidt.

Wat voor jaar heeft zij wel niet gehad, tot nu toe?


Seizoenseinde ii
Te fietsen | week 46

In heel 2015 heb ik me maar éen keer ten westen van Leeuwarden gewaagd — als het gaat om fietsritjes in de provincie tenminste. En dat was enkel omdat daar een doel bij was.

Ik wilde weten hoe ver het fietsen was naar de veerboten in Harlingen als ik dwars door het lage midden de provincie zou gaan. Dus via Akkrum, Jirnsum, Dearsum, Winsum, enzomeer.

Lutjelollum.

Ook vroeg ik me af of de meer gebruikelijke route naar Harlingen over Leeuwarden nog veranderd was door alle wegenbouw van de laatste jaren rondom de provinciehoofdstad.

Beide routes zijn vrijwel even lang overigens — alleen blijft de rit via Leeuwarden te prefereren, omdat die door dorpjes voert, niet erlangs, en daarmee wat minder monotoon uitpakt dan de weg onderlangs, over een eindeloos lang fietspad dat almaar rechtdoor gaat.

Niet dat de linkerhelft van de provincie me in andere jaren wel vreselijk boeide. Het is me daar te kaal, en daarmee ontbreekt er te makkelijk luwte. Tegelijk waait het in Nederland meestal uit het westen. Dus wie een lange fietsrit maakt en op de weg terug rugwind wil hebben, hoort dan eigenlijk wel eerst westwaarts te gaan.

Nu leerde de afgelopen tijd me ook dat ik elk jaar keer een ander favoriete gebied schijn te hebben om te ontdekken, met plaatsen daarin die met grote regelmaat worden aangedaan. In 2015 fietste ik veel in het Drent-Friese Wold — mede omdat daarin een cruciaal fietspad ineens verhard was, waardoor ik binnen een uur van huis al leuk heuveltje-op en -af kon crossen.

Volgend seizoen is er vast weer een andere gebied favoriet.

* bovenstaande illustratie hoort eigenlijk bij dit postje over de Elfstedenfietstocht, uit week 22


November ii
Te fietsen | week 47

November kon ook gewoon weleens de meest problematische fietsmaand zijn van het jaar. Wat dan niet eens is door de najaarsstormen of de regenbuien daarbij. November staat allereerst voor een omslag in het weer, en daarmee de eis aan de verslechterde omstandigheden te wennen.

Ineens spreekt het niet meer vanzelf om buiten te zijn. Soms moet er zelfs iets overwonnen worden om de deur uit te gaan.

En wennen aan een nieuwe standaard kost steevast tijd.

Daardoor lijkt een 5°C in november ’s ochtends vroeg aanmerkelijk kouder als de veel lagere temperaturen in de maanden later.

Nu ja, eenmaal onder de 0°C gekomen, valt het mij doorgaans wel mee met die kou — want dan is alle klamme vocht tenminste uit de lucht verdwenen.

Juist de kwakkelwinters, waarin het altijd rond het vriespunt schommelt, zijn mij het zwaarst. Met hun muren zo vaak van oververzadigde natte lucht, en hun glibbertroep op de weg.

Met hun weersvoorspellingen waarin dan telkens de klacht klinkt dat het maar geen winter wordt…

Verder weegt mee dat stevige tegenwind in de najaar en de winter zo moeilijk te negeren is. Alleen al omdat bij tegenwind alle afstanden zo veel langer duren. Terwijl de inspanningen om vooruit te komen toch groter zijn dan anders.

Kan ik nog zo vlug fietsen op de einden windje mee. Dat telt dan nooit. Vanwege het voordeel van die rugwind. En omdat de winst in tijd door de hoge snelheid altijd in het niet valt bij het relatieve tijdverlies op de momenten dat de wind tegenzat.

En altijd treedt zo’n rit met grote vertraging door de wind voor het eerst op in november. Steevast moet ik dan weer leren om gewoon kalm voor de omstandigheden te buigen.


Ongevallen
Te fietsen | week 47

Onwillekeurig was er enige trots bij mij gegroeid dat ik nog zo zelden problemen heb in het verkeer. Gevaarlijk wordt het bijna nooit meer. Tot ik de onnozelheid van dat idee besefte.

Ik kom aanzienlijk minder vaak in gevaar op de fiets, domweg omdat ik de gevaarlijkste uren vermijd.

Want de hel onderweg, dat zijn de anderen.

En gelukkig daarom dat zo veel anderen op voorspelbare momenten tezamen het verkeer zijn. Tijdens de spitsuren. ’s Ochtends tot half negen. En aan het eind van de middag weer. Als mensen overal op andere verkeersdeelnemers stuiten en vervolgens moeten wachten. En dit dan eigenlijk niet willen.

Alleen is mijn vermoeden, dat de meeste ongevallen met fietsers gebeuren in de spits, niet te staven met cijfers. Er wordt namelijk nog net wel bijgehouden dat er fietsers gewond raken onderweg. Maar hoe dat gebeurt, en wanneer, schijnt dan al vers twee te zijn.

Er moet al een auto of ander motorvoertuig bij het ongeval betrokken zijn, wil de politie daar informatie over vastleggen.

Dus leest het rapport De verkeersveiligheid in 2020 en 2030 [pdf] raar. Want er is wel duidelijk dat er meer fietsers dan verwacht gewond raken in het verkeer. Alleen weet niemand of dit door een toevallige schommeling komt in de statistieken, of dat er werkelijk oorzaken voor zijn; en wat deze dan mogen wezen.

Om daar uitspraken over te kunnen doen, moet de data over ongevallen eerst aanzienlijk completer worden vastgelegd.

Bovendien weten de onderzoekers niet eens welke ongelukken fietsers zoal krijgen als er geen auto of ander motorvoertuig bij betrokken is.

Niettemin wisten politiek en media op basis van datzelfde voorzichtige SWOV-rapport wel al van alles zeker over de veiligheid van fietsers onderweg.

Dat kan. En misschien zijn stellige uitspraken bij zulke onderwerpen ook wel nuttig.

Maar als het waar is dat zoveel meer mensen zijn gaan fietsen de afgelopen jaren — omdat bijvoorbeeld bejaarden massaal aan de e-bike gingen — kan er dan ook niet iets structureel verschuiven in de data?

Of: als er zo veel kilometers meer gefietst worden per jaar, zou het tal ongevallen nu dan zelfs niet gedaald kunnen zijn? Relatief gezien? Per miljoen afgelegde kilometers?

Dit reeksje postjes over fietsen laat verder zien dat 2014 door het goede weer een veel prettiger fietsjaar was dan 2013. Dus zouden volgens mij de weersomstandigheden ook mee moeten wegen in de statistiek.


Zugzwang
Te fietsen | week 48

Schijnbaar heugelijk nieuws van de werken aan de Centrale As: fietsers hoeven sinds vrijdag niet meer bij het Stinkfabriek over het erf.

Wel leidt de nieuwe route vanuit het zuiden voor het gevoel nog altijd eerst het dorp Sumar in. Alleen ligt er daar, na een eind hobbelen over een ventweg met een beroerd klinkerwegdek, ineens een nagelnieuwe rotonde. En daar mogen fietsers dan voortaan linksaf, om na een meter of honderdvijftig eindelijk weer op het fietspad uit te komen wat in gebruik was tot het voorjaar van 2013, en dat sindsdien taboe was.

Dus, vergeleken met toen is de huidige route nog altijd honderden meters om.

Grootste voordeel van de nieuwe situatie is dat er niet nog een natte winter lang over een onmogelijk slecht klinkerpad steil bij een brug opgefietst hoeft te worden.

Afdalen daar vind ik domweg link. Zeker in het donker, of als het regent.

En ook blijft het stinkfabriek voortaan grotendeels uit het zicht. Al is de geur van de kadaververwerking altijd wel even te ruiken, ergens.

Bovendien lijkt het erop alsof er voortaan een verkeerslicht minder is op mijn route dan voorheen — waarmee ik de situatie bedoel van ruim tweeënhalf jaar terug. Met de dwang eerst rechtsaf het dorp in te moeten, richting stinkfabriek, verdween ook de plicht bij een stoplicht te moeten wachten om de kruising te kunnen oversteken.

En dan is het wellicht vreemd om te klagen dat de dwang blijft om om te moeten rijden, omdat ik ook volhoud allereerst te fietsen voor mijn plezier. Waarbij een honderd meter meer of minder niet uit zouden horen te maken. Toch voel ik altijd onbehagen als het lijkt alsof er onvoldoende is nagedacht dat er ook nog fietsers zijn. Die ook over zo’n schaarse brug moeten over dat brede kanaal dat Friesland in tweeën splitst.

Verplicht de fuik in zwemmen, had weer eens veel eleganter kunnen worden opgelost.


Trilling
Te fietsen | week 48

Hoe blij ik in de winter ook ben met LED-lampen op de fiets en naafdynamo’s, éen bezwaar is er toch wel. Alle naafdynamo’s, onafhankelijk van type of fabrikant, gaan op een gegeven moment in eigentrilling. Als er stroom van ze gevraagd wordt dan. Want staan de lampen niet aan, dan is verder niet te merken dat die naaf in het voorwiel nog een nuttig extra kunstje heeft.

Maar heb ik licht op dan draaien die magneetjes daarbinnen op een tempo langs de stator dat blijkbaar niet kan. En bij alle naafdynamo’s die ik heb — allen overigens ingebouwd in 28 inch wielen — wordt die trilling duidelijk voelbaar rond de 27 km/uur.

Op mijn stadsfiets merk ik dus vrijwel nooit iets van dit verschijnsel. Die gaat bijna nooit zo snel — hoogstens eens een tunnel in.

Maar voor mijn Clubman is die trillingsgrens wel een probleem. Want op die fiets ligt mijn kruissnelheid tussen de 27 en 32 kilometer per uur. Nu net precies het gebied waarop de trilling van de naafdynamo het sterkst voelbaar wordt in het stuur.

Want inmiddels heb ik ontdekt dat de dynamotrilling weer sterk afneemt eenmaal boven de 33 km/uur gekomen.

Dus zou een oplossing kunnen zijn om sneller te leren fietsen dan ik normaliter doe.

Of om nooit meer in het donker te rijden.

Ook valt op dat sommige combinaties aan koplamp en achterlicht heviger trillingen oproepen dan andere. En ook is me inmiddels bekend dat het daarom gunstiger zijn kan om het achterlicht op een batterij te laten branden. Want dan treedt die eigentrilling al bijna niet meer op.

Alleen wilde ik nu net van de batterijlampen af, vanwege hun onbetrouwbaarheid bij temperaturen onder nul.


Verlicht iii
Te fietsen | week 49

Twee keer eerder al wijdde ik enkele lyrische woorden aan de uitvinding van de LED-lamp, die gecombineerd met een naafdynamo het fietsen in het donker zo veel aangenamer heeft gemaakt.

Dat kost namelijk niet merkbaar meer moeite dan overdag. Een beetje goede naafdynamo vergt misschien 1% trapinspanning meer.

Op te zachte banden rijden heeft al een duidelijk negatiever effect.

En omdat dynamo en lampen doorgaans al op mijn fiets aanwezig zijn, rijd ik tegenwoordig ook bij mist en tegen valavond, lang voor de straatlantaarns aangaan, met de lichten op. Dat is misschien dan het duidelijkst zichtbare verschil met vroeger; met toen het licht nog van een ielig gloeilampje komen moest, aangedreven door een makkelijk wegslippende banddynamo.

Omgekeerd heb ik me inmiddels wel weer wat van het donker afgekeerd als tijd om te gaan fietsen. Terwijl ik er in de eerste winter dat ik fietsen met naafdynamo’s bezat juist lol in had om in het donker weg te gaan en thuis te komen — bijvoorbeeld op het rondje bibliotheek — mede omdat het dan zo lekker rustig was op de weg.

En het blijft ontegenzeggelijk bijzonder om ergens onderweg de enige lichtpuntjes te zijn op het Friese platteland.

Maar eenmaal het fietsen in het donker gewoon is geworden. En aan de reacties van het overige verkeer te merken valt dat je goed bent te zien. Dan gaan er ineens andere bezwaren tellen tegen het rijden na zonsondergang.

Je zoudt eens pech kunnen krijgen, bijvoorbeeld. Want zelfs met een pechlamp mee zijn problemen aan de fiets in het donker heel wat moeilijker te verhelpen dan overdag.


Snelheid
Te fietsen | week 49

Van de zomer merkte ik voor het eerst op dat het mogelijk is om sneller te fietsen dan eigenlijk leuk is.

Het probleem daarbij was niet eens dat ik me lichamelijk bovenmatig aan het inspannen was, of dat mijn fiets moeilijker te hanteren werd — want bergaf rijden zonder fatsoenlijke remmen bijvoorbeeld is ook niet leuk, zoals ik op mijn eerste fietsvakantie merkte.

Nee, mijn snelheid dwong mij om me veel meer te concentreren op de weg en het overige verkeer daarop dan me lief was. Want alles wat nu nog ergens in de verte leek, was zo meteen al heel dichtbij.

En ik fiets toch allereerst om deel van het landschap uit te maken. Niet om er blind doorheen te jakkeren.

Maar zelfs door mijn manier van fietsen, en dan de lange niet heel snelle ritten vooral, ben ik inmiddels toch getraind geraakt. Een uur meer of minder in het zadel zegt me weinig meer. Zolang dat geen uur aan tegenwind is dan. En op een lichtgewicht fietsje, in strakke kleding, met een beetje rugwind, kan zelfs ik ineens vrij snel.

Zo snel dat ineens de 52 voor gebruikt moet worden, om een normaal beentempo aan te kunnen houden; terwijl het de afgelopen jaren mijn idee was dat alles op de 42 viel te doen. Dat het grote blad voor er enkel voor de sier op zat.

En vreemd is dan ook dat er steeds ruim tijd zat tussen de gedachte ‘ik vind zo snel helemaal niet leuk’ en de logische conclusie om iets rechter op te gaan zitten, en zo al vaart te minderen.

Zat ik een eindje verderop vaak toch weer op die hoge snelheid.


Fietsen schrijft wit | 2
Te fietsen | week 50

Honderd tekstjes had ik me voorgenomen te schrijven dit jaar, honderd tekstjes over fietsen. Ook al begon ik de reeks in januari met de stelling dat er over dit onderwerp merkwaardig weinig ís te schrijven.

Want altijd gaat het in teksten over fietsen op de keper beschouwd om randzaken. Nooit om het fietsen zelve. Dat geldt voor mij netzo goed als voor ieder andere auteur.

Dit wordt dus dat honderdste tekstje. En laat me dat dan gebruiken voor een meta-analysetje. Want, hoewel het schrijven me uiteindelijk altijd wel mee viel, speelde er al die tijd iets anders dat de inspanning tot een inspanning maakte.

Ik had vaak moeite om het juiste onderwerp te vinden. Ook al omdat ik twee dingen niet wou doen. Ik had geen zin om tekstjes te gaan schrijven over hoe een willekeurig fietstochtje was verlopen. Want dat zou me met de plicht opzadelen om alle tochtjes te gaan beschrijven; en daarmee een publiek soort fietsdagboek bij te gaan houden — wat ik niet wilde.

Evenmin beviel het me om gefiets in de buitenwereld als onderwerp te nemen. Het ware te makkelijk geweest om elke week een wielerwedstrijd ergens in eigen woorden na te vertellen. [Die tijdrit van een jaar is even iets anders. Daar heeft ook verder niemand het over in Nederland].

Te weinig schreef ik evenwel over het gepruts aan mijn fietsen. De modificaties die werden aangebracht. Het gereedschap dat daar nuttig bij was. Ik genereerde kortom veel minder kennis dan had gekund, en mogelijk van nut kan zijn voor vaste lezers of alle voorbijflitsende Google-gebruikers.
 

En het is daarom dat ik denk dat er ook in 2016 nog zo’n reeks als deze komen moest. Alleen dan vanzelfsprekend beter.


December
Te fietsen | week 50

Behalve aan die luttele 7 uur en 39 minuten aan daglicht van het moment valt niet te merken dat het midden december is. Als de trend van nu zich doorzet, eindigt deze maand in de statistieken als een bizarre zes graden warmer gemiddeld dan normaal. Ik fiets zelfs gewoon in dezelfde kleding als ik van de zomer aantrok op een kille dag. Handschoenen heb ik pas twee keer gedragen — en dan was éen keer ook nog allereerst omdat het hard waaide en regende.

Waar mijn muts ligt, zou ik niet eens weten.

En toch rijd ik minder snel dan een paar maanden terug. Hoewel dat niet aan de omstandigheden zou hoeven te liggen.

Voor een deel ligt dat tempoverschil misschien aan mijn fiets. Mijn Clubman, die mijn eerste keuze is bij natte wegen, heeft vrij grote stappen tussen zijn acht versnellingen. Dus als ik naar mijn gevoel al moeite heb om vlot in de vijfde versnelling te fietsen, dan lijkt het niet direct logisch om zwaarder te schakelen naar de zes.

Daar zit een stap tussen van 22%.

Toch bleek dinsdag dat even zwaarder schakelen precies was wat ik nodig had om wel op snelheid te komen. Toen kostte het ook geen overdreven moeite om dat hogere tempo te houden. Geen tel was er het idee dat ik nu iets aan het forceren was.

Zoals wel vaker vermoed, fiets ik dus voornamelijk met mijn hoofd.

En dat hoofd is er niet altijd bij.


Een vooroorlogse Godwin xiv
Te fietsen | week 51

Meer dan 70.000 mijl heeft Kurt ‘Tarzan’ Searvogel inmiddels gefietst dit jaar. Slechts éen mens reed er ooit meer dan hij. De roemruchte Tommy Godwin. In 1939.

Nog 4.000 mijl en Searvogel is Godwin voorbij. Hij heeft daar de tijd nog voor tot en met 9 januari.

Dat er nu een onbreekbaar geacht record binnen bereik is gekomen van iemand heeft inmiddels ook de massamedia wakker geschud. Kurt Searvogel moet almaar meer interviews geven — die vervolgens opvallend lange reportages opleveren.

Toch staat er relatief weinig nieuws in deze publicaties, omdat de auteurs zich daarin richten tot een publiek dat nog nooit van Kurt Searvogel heeft gehoord, laat staan van het jaarrecord fietsen. Sowieso is het voor mij wat vreemd om een onderwerp geïntroduceerd te krijgen dat me dit jaar al 350 dagen heeft bezig gehouden.

Maar uit het artikel van Tom Vanderbilt in Outside leerde ik onder meer dan toch dat de fietser schat dat de recordpoging hem een dollar per afgelegde mijl kost.

Plus dat ene jaar van zijn leven.

De reportage in de Süddeutsche Zeitung vertelde me iets meer over de slijtage aan Kurt. Want leunt hij met zijn onderarmen op zijn triatlonstuur dan krijgt hij pijn aan zijn kont. Houdt hij het stuur op de normale manier vast dan krijgt hij pijn aan zijn handen.

Ook is de opmerking mooi dat Searvogel zijn prestatie niet zal gaan uitmelken in het lezingencircuit, of als motivational speaker. En mocht Steve Abraham in Groot-Britannië ook Searvogel’s mogelijke record gaan breken, dan is hem dat best. Kurt Searvogel weet ruim voor het einde van zijn tijdrit van een jaar zeker dit nooit opnieuw te gaan doen.


Val ii
Te fietsen | week 51

Ware dit een fietsdagboek geweest dan had ik op 20 november moeten schrijven plots hard te zijn gevallen. Voor het eerst in 43547,1 kilometer.

En het is mooi dat ik probleemloos de aarde rond kan fietsen, virtueel, voor ik weer eens val met schade. Alleen was die 43547,1 kilometer nog altijd te weinig.

De val had niet hoeven te gebeuren. Maar de weg die ik nemen wilde naar huis was onverwacht afgesloten, want die werd geasfalteerd. Nogal vreemd voor een vrijdagmiddag waarop het al tegen vijfen liep en schemerde. Waarop me twee mogelijkheden restten. Of ik kon dezelfde route terug gaan en dan zeker zes kilometer omfietsen, of een toeristisch fietspad nemen dat me tot een omweg van drie kilometer dwingen zou.

Koos ik voor de kortste straf. Bleek die smalle weg van betonplaten alleen niet te zijn schoongeveegd van rottende bladertroep.

Viel ik, meteen na een veerooster, in een scherp bochtje naar rechts, bijna in stilstand. Het voorwiel klapte ineens onder me uit; zo snel dat ik niet reageren kon, en daardoor vooral op mijn gezicht landde. Mijn bril ving de grootste klap op. Al schuurde mijn gezicht ook nog een stukje over het natte beton.

Dat leverde me daar schrammen op en schaafplekken. Alleen duurde het even voor ik zeker wist dat er enkel oppervlakkige schade was. Hoofdwondes bloeden nogal gul, dus was aanvankelijk slecht te zien hoe erg mijn huid kapot was.

De hedendaagse fietsreiziger gebruikt in zulke gevallen de selfie-camera van zijn telefoon om de schade op te nemen.

En, ach het had allemaal veel erger kunnen zijn. Ik had tenslotte al mijn tanden nog, en kon gewoon naar huis toe fietsen. Die niet gewilde kilometers om.

Alleen duurt het na zo’n gebeurtenis altijd even voor er nuttige afstand is, en de relativering die daar bij hoort. Hielp het ditmaal niet dat de wonden in mijn gezicht een tijdje nogal zichtbaar waren, en automatisch vragende blikken trokken.

Maar ware dit een dagboekje geweest, dan had de aantekening van die dag de val aanzienlijk groter gemaakt dan die was. We zijn ook alweer een kleine duizend probleemloze kilometers verder. Gedachteloos.


Multitools i
Te fietsen | week 52

Onderhoud aan een fiets is de beste preventie tegen problemen. Maar helemaal zijn moeilijkheden onderweg nooit uit te sluiten. Want alles op of aan een fiets is licht van gewicht, zodat het ding handzaam blijft en prettig rijdt, en veel kan daarom ook relatief makkelijk stuk.

Komt daar in deze tijd van het jaar nog bij dat pech gauw eens optreedt in het donker. Dus sleep ik op het moment met regelmaat uit voorzorg allerhande spullen mee waar ik ’s zomers toch echt zonder kan. Zoals een hoofdlampje op batterijen, een reflecterend wegwerkersvest. En als het heel koud wordt: een opgevouwen warme donsjas. Want je mocht eens stranden onderweg en dan met alternatief vervoer naar huis toe moeten.

Bij een auto stop je de reserveonderdelen in de kofferbank — om er hopelijk nooit meer naar om te hoeven kijken. Met een fiets werkt dat net even anders. Bij een fiets dringt zich voor vrijwel elke rit de vraag op wat mee te nemen, en wat niet. Waarbij gemakzucht weleens overheerst. Want het blijft raar om allerhande zaken mee te slepen waarvan je allereerst hoopt ze nooit nodig te hebben.

En dan kan het een oplossing zijn om multitools mee te nemen; omdat die lichter en handzamer zijn dan de gereedschappen uit het werkplaatsje thuis. Zo neem ik vrijwel altijd een dingetje mee van PB Swiss Tools — wat ook onder andere merknamen wordt verkocht. Dat heeft nuttige bandenlichters. En van het weekend kon ik mijn zadel er onderweg nog goed mee rechtzetten, toen bleek dat éen van de twee bouten in de patentzadelpen was losgetrild. Daardoor ging de zadelpunt almaar hoger staan.

Tegelijk zijn zelfs multitools ondingen. Omdat ze altijd meer functies hebben dan nodig is, en doordat ze desondanks nooit alle problemen onderweg kunnen oplossen.

De mijne was dan ook een cadeau. Zelf had ik het ding nooit aangeschaft. Of hoogstens nu dan, in de wetenschap dat het beter is om íets mee te hebben onderweg dan niets. Ook al rijdt het gereedschapje vrijwel altijd ongebruikt mee.

[ wordt vervolgd ]


Multitools ii
Te fietsen | week 52

Terugkijkend op al die fietskilometers van de afgelopen jaren moest de conclusie wel zijn dat de beste multitool om mee te nemen een mobiele telefoon is. Die kan namelijk zo leuk helpen bij de navigatie onderweg, mijn exemplaar heeft zelfs een kompas, er zijn foto’s mee te maken, en is er ook nog muziek mee af te spelen. Of podcasts.

Heb ik er zelfs nog weleens mee gebeld. Niet eens voor mijzelf trouwens. Maar ik kwam twee keer als eerste aan bij een bejaarde die ongelukkig gevallen was met de e-bike. Waarop dan meer hulp nodig was dan ik te bieden had.

Pas verongelukte auto’s heb ik trouwens ook gezien. En een motorrijder die viel, uit schrik voor een plotseling remmende melkrijder.

Mijn eigen ongelukjes waren nooit ernstig genoeg om me te beletten door te fietsen daarentegen.

En ook de mechanische pech leverde nooit onoverkomelijke moeilijkheden op. Dat ooit een pedaal loskwam van zijn as, noemde ik hier zelfs een klein avontuur; omdat die gebeurtenis even de doffe routine doorbrak van dat moment. Ineens was er een heel verhaal te vertellen over gewoon een eindje fietsen.

Verder brak er eens een derailleurkabel onderweg — wat ik ook nog nooit eerder had meegemaakt. Plots lag daardoor de ketting op het allerkleinste tandwielje achter, wat nogal zwaar trapte.

Alleen was me wel bekend dat het in zo’n geval mogelijk is de versnelling achter op een bruikbaarder versnelling te fixeren, door de afgebroken kabel strategisch aan de achtervork vast te knopen.

Geen multitool bestaat er die me bij deze twee problemen beter had kunnen helpen.

Sleep ik overigens meestal wel een Wenger officiersmes mee, speciaal bedacht voor mountainbikers. Ook weer een cadeautje van het soort dat ik voor mijzelf nooit zou hebben aangeschaft. En van de mogelijkheden die dit gereedschap biedt, is in praktijk het tangetje een enkele keer wel nuttig gebleken. De rest is toch allereerst een soort verzekeringspolis.

Het vaakst heb ik dan ook de flesopener gebruikt. Om een fles te openen onderweg.

Of het mes misschien toch, om een verpakking open te krijgen.


Bagage i
Te fietsen | week 52

Stap ik op de fiets om boodschappen te doen dan wordt er een rugzak omgegord. Maar gaat het me meer om het fietsen zelf, dan is de fiets het lastdier en krijgt die een tas mee te torsen.

Toch ligt in de praktijk deze scheiding niet zo zwart-wit. Want ik ga ook weleens boodschappen doen in een dorp verderop. Murw dan van een ochtend achter de computer; mijn pauze combinerend met iets aan vrolijke inspanning buiten.

Dus fiets ik ook weleens 25 kilometer met een rugzak om. En zolang daar niets in zit, kan dit best.

Rugzakken worden pas een last als er gewicht in gaat. Dan kunnen ze nog vervelend de bloedsomloop in mijn schouders afklemmen, of een nare drukplek geven op mijn rug. Zwijg ik nog over de zweetplekken daar. Die last is hoogstens enige kilometers vol te houden.

Aan fietstassen heb ik in de loop der tijd van alles gehad. Van enorme PVC-gevaarten, met multiplexen achtervlak, waar de kranten in moesten om te worden bezorgd, tot luxe waterdichte afpaktassen voor op vakantie.

En toch houd ik inmiddels erg van de grote zadeltas — al lijk ik daar in Nederland vrij alleen in te staan.

Belangrijkste reden daarvoor is dat al mijn fietsen een zadel hebben, met metalen tashaken bovendien, waar zo’n tas dan aan te hangen is. Terwijl slechts twee van mijn fietsen een bagagedrager hebben.

Ook hangt bagage daar beter. Elke fiets is ontworpen om op zadelhoogte een groot gewicht te torsen. Dus vallen die paar kilo meer in de zadeltas niet op. Die hebben geen invloed op het rijgedrag verder.

Komt daar nog bij dat traditionele fietstassen in de winter, als de wegen er nat bijliggen, nogal smerig kunnen worden van opspattend vocht met troep daarin. Een zadeltas hangt hier te hoog voor.

Moet ik wel toegeven dat zelfs de grote zadeltas beter kon. Sinds begin dit jaar rijd ik daarom rond met die tas op een metalen rekje. Kostte omgerekend liefst € 50 om dat ding uit het Verenigd Koninkrijk hier te krijgen. Maar nu is de tas in tien tellen aan een zadel te hangen, en in drie tellen weer los.

En ineens ook fiets ik een stuk minder vaak met een rugzak om.


2015: een fietsjaar in cijfers
Te fietsen | week 53

Het jaar is nog niet helemaal over, alleen lijkt het me uitgesloten dat zich nog dramatische veranderingen voordoen in mijn fietsstatistieken. Die paar kilometer die er na vandaag nog bijkomen, maken de trends over dit jaar niet anders.

En dan is de voornaamste constatering toch dat 2015 een heel gewoon fietsjaar was — want ik reed alweer ergens tussen de 12.000 en 16.000 kilometer in 365 dagen, en dat is tegenwoordig de bandbreedte voor normaal.

Het weer was de grootste invloed op dit kilometrage. In de zomer fiets ik niet zelden een twee keer zo grote maandafstand als in de winter.

Augustus was ook de enige maand waarop ik elke dag fietste — al was het op sommige dagen niet verder dan naar de supermarkt.

In januari negeerde ik al mijn fietsen voor negen dagen, in november waren dat er acht. Ik fietste daardoor op 328 dagen van de mogelijke 365.

Verder weegt voor het jaartotaal nogal mee hoe vaak ik lunchafspraken heb in Leeuwarden, Assen, of Groningen, en hoe vaak het dan gepast is daar op de fiets naartoe te gaan. Want dat levert dan onspannen ritjes op van tot een honderd kilometer, omdat er een lange pauze zit tussen heen- en een terugreis. Kilometers die anders niet gemaakt zouden worden.

2015 vond ik wel een winderig jaar. Dus hoewel de winter 2014-2015 mild was qua temperatuur, en de winter 2015-2016 nog altijd op zich laat wachten, stond er al die tijd vrijwel steeds 4 Beaufort of meer. En 5 Beaufort is de grens voor mij waarop ik nog vrijwillig de fiets pak voor ritjes buiten de stad. Nog meer wind levert enkel een strijd op waarin niets te winnen valt.

En dat ik er lol in houd, zonder iets te forceren, is het allerbelangrijkste. Fietsen moet als buitenspelen blijven voelen. Mijn fietsen is als wandelen in de natuur, mijn fietsen is als yoga. Ik moet me blijven verheugen straks weer te mogen opstappen.


enkel voor navigatie op de website
click op de links voor meer

Ook in 2016 zal ik proberen om elke week wat gedachten te verwoorden over fietsen in het algemeen, en mijn gefiets in het bijzonder.

Eerdere reeksjes waren er in 2012, 2013, in 2014, en 2015.


Clubman xii
Te fietsen | week 01

Door mijn aloude Batavus Sprint om te bouwen tot singlespeed heb ik nu dus niet éen, maar twee fietsen van het type Clubman. Kan er wel nog gediscussieerd worden over de vraag of de Batavus licht genoeg is om te voldoen aan de criteria dat ik zelf ooit stelde.

Vergeleken met de echte Clubmans die na de oorlog in Groot-Brittannië rondreden vanzelfsprekend wel. Aan veel van die fietsen was alles nog staal — en dat werd al een hele vooruitgang geacht vergeleken met het gietijzer van voordien.

De Batavus heeft tal van aluminium onderdelen.

Maar vergeleken met de echte lichtgewicht fietsen in mijn stal is alleen het frame al een opmerkelijk stuk zwaarder, door de lagere kwaliteit van het staal. Heb ik ook nog spatborden aan de fiets gehangen, een slot en een stander, en rijdt die op relatief zware ballonbanden.

Tegelijk was de Batavus Sprint al nooit een snelheidsmonster — door de ontspannen geometrie.

En nu de fiets slechts nog éen enkele versnelling heeft, vult die ineens een niche in mijn verzameling waarvan ik niet wist dat die er was. Plots is de Batavus de ideale slechtweer fiets geworden; omdat er zo weinig aan slijten kan. Bovendien was het frame al eens helemaal afgeschreven, om een breuk in de achtervork. Ineens ook is het de meest geschikte fiets om even een uurtje ontspannen op rond te rijden, met de daagse kleren aan. Want die brede ballonbanden dempen zo fijn.

Dat ik er niet heel snel op rijden kán, is ineens een kwaliteit geworden.


Een vooroorlogse Godwin xvii
Te fietsen | week 03

En toen hield Steve Abraham zijn poging voor gezien om een jaar lang zoveel mijlen als mogelijk te fietsen.

Weliswaar had hij al een jaar afgelegd — zijn eerste poging begon op nieuwjaarsdag 2015 — alleen werd hij een paar maanden later van zijn fiets gereden door een brommer, waardoor Abraham zijn enkel brak, en een tijdje met éen been trapte op een ligfiets om toch maar dagelijks kilometers te maken.

Daarop werd in augustus in hernieuwde officiële poging gestart; terwijl de eerste nog liep.

Probleem was alleen vanaf het begin dat Abraham zijn recordpoging ietwat romantisch heeft opgevat. Omdat Tommy Godwin in 1939 een onaantastbaar lijkende jaarafstand reed op een stalen Raleigh, koos Steve Abraham daar eveneens voor.

Verder bleef ook hij in Groot-Brittannië rijden, op een klein uitstapje naar Frankrijk na om tussendoor even Parijs-Brest-Parijs te doen.

Zijn concurrent Kurt Searvogel reed niet alleen in beter weer, diens wegen waren een stuk vlakker, en hij fietste altijd voor de wind. Omdat zijn metgezel er wel voor zorgde dat hun camper de volgende ochtend ergens stond van waaruit er lange einden met rugwind was te fietsen.

Searvogel maakte zo aanzienlijk kortere dagen dan Abraham — en herstelde daardoor beter.

Terwijl het met Steve Abraham al een tijdje lijden was. Zo zeer zelfs dat bevriende volgers online hem al even aanraadden om te stoppen, en weer beter te worden. Want zoals hij nu bezig was, leek het alsof hij zijn gezondheid voor eeuwig aan het slopen was.

Abraham zelf ziet het iets simpeler. Hij kon het record niet halen, daarom stopt hij nu. Want om het record te halen, zou hij een stuk sneller moeten fietsen dan hem lukt. Maar om sneller te kunnen fietsen had hij eerste een periode nodig van kortere dagen, om te herstellen en kracht op te doen; wat hem paradoxaal genoeg dus nog weer verder van het jaarrecord had afgebracht.