Ynhâld fan ’e fietsen 2013-side

  1. Te fietsen | week 01  goedkoop – licht – duurzaam01/2013
  2. Te fietsen | week 02  routine iv01/2013
  3. Te fietsen | week 03  winterfietsen ii01/2013
  4. Te fietsen | week 04  draaimolen01/2013
  5. Te fietsen | week 05  meten ii02/2013
  6. Te fietsen | week 06  stemmen02/2013
  7. Te fietsen | week 07  winterfietsen iii02/2013
  8. Te fietsen | week 08  remmen02/2013
  9. Te fietsen | week 09  stadsfietsen03/2013
  10. Te fietsen | week 10  voorwaar03/2013
  11. Te fietsen | week 11  oostenwind03/2013
  12. Te fietsen | week 12  stinkfabriek03/2013
  13. Te fietsen | week 13  regels03/2013
  14. Te fietsen | week 14  routines04/2013
  15. Te fietsen | week 15  bandjes04/2013
  16. Te fietsen | week 16  spatborden04/2013
  17. Te fietsen | week 17  Brooks04/2013
  18. Te fietsen | week 18  restauratie ii04/2013
  19. Te fietsen | week 19  uit elkaar05/2013
  20. Te fietsen | week 20  pompen05/2013
  21. Te fietsen | week 21  spatborden ii05/2013
  22. Te fietsen | week 22  houding05/2013
  23. Te fietsen | week 23  concentratie06/2013
  24. Te fietsen | week 24  stadsfietsen ii06/2013
  25. Te fietsen | week 25  doping06/2013
  26. Te fietsen | week 26  heuvelen06/2013
  27. Te fietsen | week 27  zomer07/2013
  28. Te fietsen | week 28  ongelukken08/2013
  29. Te fietsen | week 29  functionaliteit08/2013
  30. Te fietsen | week 30  asfalt08/2013
  31. Te fietsen | week 31  luchtweerstand09/2013
  32. Te fietsen | week 32  Eibersburen10/2013
  33. Te fietsen | week 33  Oude dijk11/2013
  34. Te fietsen | week 34  meten iii11/2013
  35. Te fietsen | week 35  meten iv11/2013
  36. Te fietsen | week 36  pech onderweg11/2013
  37. Te fietsen | week 37  testosteron11/2013
  38. Te fietsen | week 38  het regent bijna nooit11/2013
  39. Te fietsen | week 39  klimaat11/2013
  40. Te fietsen | week 40  dynamo11/2013
  41. Te fietsen | week 41  pekel11/2013
  42. Te fietsen | week 42  spatborden ii11/2013
  43. Te fietsen | week 43  kijken11/2013
  44. Te fietsen | week 44  standlicht11/2013
  45. Te fietsen | week 45  handschoenen i11/2013
  46. Te fietsen | week 46  handschoenen ii12/2013
  47. Te fietsen | week 47  vooruitgang12/2013
  48. Te fietsen | week 48  vastleggen12/2013
  49. Te fietsen | week 49  plaatsnaambordje12/2013
  50. Te fietsen | week 50  zomer12/2013
  51. Te fietsen | week 51  metgezel12/2013
  52. Te fietsen | week 52  de eeuwige terugkeer12/2013
  53. Te fietsen | week 53  12187,3 kilometer12/2013
  54. enkel voor navigatie op de website  click op de links voor meer01/2014

© eamelje.net 2001-2019. Alle rechten voorbehouden. All rights reserved

 

Te fietsen | week 01
goedkoop – licht – duurzaam

 

Fietsen en hun onderdelen houden zich aan éen simpele vuistregel. En dat is jammer. Van de zo gewenste eigenschappen duurzaam, goedkoop, en licht van gewicht kun je er altijd maar twee combineren. Materiaal dat alle drie de kwaliteiten heeft bestaat namelijk niet.

licht + goedkoop is nooit duurzaam
goedkoop + duurzaam is nooit licht
duurzaam + licht is nooit goedkoop

Daardoor is het merkwaardige effect ontstaan dat de fiets die ik het minst gebruik — het lichtgewicht pretmonster om hard op te rijden tijdens zomerdagen — oorspronkelijk veel duurder was dan alle andere fietsen in mijn stal.

[Nu goed, ik ging tweedehands, en dan gaat de vuistregel ineens niet meer op — fietsen worden ook snel afgeschreven in Nederland.]

Toch zou het juist ’s winters mooi zijn om een fiets te hebben die zo licht mogelijk was van gewicht. Juist dan is de luchtweerstand groter; dan kost het zo veel meer moeite om met een beetje snelheid rond te rijden.

Alleen passen op de gemiddelde racefiets geen spatborden — terwijl spatborden toch wel noodzaak worden met de eeuwige natte wegen in het najaar en de winter. Racefietsen hebben bovendien een open ketting, die veel duurder is om te vervangen dan de ketting van een gewone stadsfiets, maar tegelijk veel sneller slijt. Helemaal op natte wegen. Als daar pekel gestrooid is tegen de gladheid.

Moesten er eigenlijk ook nog lampen op zo’n winterfiets.

En een slot.

Waarmee het gewicht ineens kilo’s meer wordt dan gewenst.

Maar goed, mijn wens voor de ideale allround fiets betreft een niche waar slechts weinig fietsfabrikanten brood in zien. Nog altijd denk ik dat een Clubman mijn ideale winterfiets zou zijn, zoals ik vorig jaar al schreef. Nog steeds is zo’n Clubman het best samen te stellen door mijn eigen wielen te gaan vlechten, en die te combineren met een tweedehands lichtgewicht frame.
 


Te fietsen | week 02
routine iv

Pas met de oostenwind en de nachtvorst kwam er eens weer zon, na weken van wel heel erg grijze dagen. En ineens was het ook weer aardig om even te fietsen. Zelfs al moest ik daarbij dan een extra laagje kleren aan.

Al wat ik voordien in het putje van de winter op de fiets had gedaan, was op zijn best een soort forensen. Puur op routine over bekende wegen van A naar B. Niets ziend onderweg. Met een podcast op de oren ter verstrooiing, omdat het vermaak niet van het rijden kwam.

Voor de spieren is het immers goed om te blijven bewegen.

Maar voor het hoofd is het beter als er tijdens dat bewegen ook iets te beleven valt.

En dit is het lange seizoen van de grauwe onveranderlijkheid, het statische jaargetijde van de eeuwig natte wegen, en de altijd merkbare wind. De periode dat de afstanden langer lijken dan normaal, en niet eens alleen omdat de snelheid lager ligt.

De bomen zijn alle dagen nog even kaal, de velden blijven nat en zompig.

En dit trieste beeld verandert slechts als er sneeuw is gevallen; alleen waag ik me dan niet liever niet naar buiten; tenzij dat echt moet. Om het plotselinge slipgevaar dan. En omdat in de kou zo veel pekel wordt gestrooid, waar mijn fietsen hard van slijten.

Er is ook niemand anders onderweg dan ik — behalve in de eerste dagen na de jaarwisseling, toen ineens iedereen het goede voornemen had om te gaan joggen. Velen van hen deden dit in het donker. Uit schaamte misschien. En de meesten droegen daarbij gelukkig reflecterende hesjes.

Maar sommigen niet. En opwinding moet nooit van verkeerde verrassingen komen.


Te fietsen | week 03
winterfietsen ii

Er is tegenwoordig niet alleen buitenshuis weer, weer is inmiddels ook handel. Op vele websites verkocht. En als het een beetje extreem wordt gaan de autoriteiten nog met waarschuwingen strooien ook.

Code oranje kan het dan worden.

Al lijkt me dat zulke codes vooral bedoeld voor mensen die zich niets voelend ergens heenspoeden in hun verwarmde kooien, en daardoor dan geen benul hebben dat het koud wordt, of glad.

Op de fiets heb je geen waarschuwing van een autoriteit nodig om te weten hoe de vlag er bij staat. En misschien is het voor fietsers zelfs beter om de Buitenradars en Weerplaza’s van deze wereld te negeren.

Wie zijn kennis vergroot, vermeerdert ook zijn smarten.

Temperatuur of windkracht zijn toch altijd relatief. Eenmaal onder nul beland is alle wind uit de oost vervelend.

De afgelopen week reed ik mijn vaste rondje naar de bibliotheek bij vriezend weer en een oostenwind van minstens vier Beaufort. Daar was goed mee te leven. De wegen waren schoon en droog. Ik had kleding aan die de snijdende wind voldoende buiten hield. Mijn ogen traanden niet meer dan anders. Hoogstens moest ik er bij nadenken om zo af en toe mijn tenen in mijn schoenen te bewegen; zodat die niet te koud zouden worden.

Dus bracht de rit lang niet de opoffering of de inspanning die die leek te gaan worden.

Een probleem was hoogstens dat mijn snelheid zo vreselijk laag lag op het stuk van twintig kilometer tegen de wind in. Dat traject kostte me meer dan een uur.

Normaal komt de wind in Noord-Nederland het meest uit het westen of het zuidwesten. Dus daar waar ik normaal na een biebbezoek het snelst rijd, ging het nu een stuk langzamer.

Alleen bracht mijn bekendheid met de route soulaas. Ik wist wat er kwam. Dat alles nu meer tjd kostte, was vooral saai. En alleen daarom zal herhaling van een vergelijkbare rit deze winter niet snel volgen. Fietsen blijft alleen leuk mits er iets aan te beleven is.


Te fietsen | week 04
draaimolen

Dit is het jaargetijde niet om grote ontdekkingen te doen op de fiets. Zelfs knutselen en onderdelen vervangen, heeft weinig zin – alles zou maar extra slijten door de pekel en het vocht.

Binnen de fiets op een rollenbank zetten, schenkt me evenmin genoegen.

Dus blijft er misschien alleen het lezen over fietsen over om lol aan te beleven. Zelfs al moet ik daar over constateren dat schrijven over fietsen misschien nog wel moeilijker is dan schrijven over sex. Talloze boeken worden in het genre uitgegeven. Nogal weinig winden op.

Boeken over wielrennen blijven te vaak steken in de ademloze bewondering van een fan. [En dan heb ik een groot aantal van de beste boeken over de sport ooit gelezen, volgens Cycle Sport Online].

Boeken over fietsreizen gaan daarentegen altijd te veel over de reis en te weinig over de fiets. Bovendien kampen zulke verslagen gauw met het probleem dat het algemene te zeer verbijzonderd wordt.

Opvallend genoeg komen de beste stukken over fietsen daarmee waarschijnlijk van randonneurs; ook wel Audax-rijders genaamd. Terwijl deze mensen iets doen wat ik juist vreselijk zou vinden op de fiets. Die zijn nu aan het trainen voor Londen-Edinburgh-Londen [LEL], een fietstocht van 1.400 kilometer later dit jaar die aan éen stuk in vijf dagen moet worden afgelegd.

Deze fietsers reden Parijs-Brest-Parijs in 2011, éen van de oudste wielerklassiekers die nog verreden wordt, zij het dat er geen profrenners meer mee mogen doen. Die moesten ruim 1.200 kilometer rijden binnen 90 uur.

Van mijn eigen lange tochten weet ik dat er weinig vervelender is om te doen dan zulk fietsen. Automatismen nemen het over op den duur. Je wordt zelf een fiets. Een nietsziende draaimolen. Anders zijn al die kilometers niet vol te houden. En achteraf heeft het lijf altijd onverwacht veel geleden ergens.

Dus is het vooral de trots op de prestatie later die zo’n tocht tot een belevenis maakt.

Maar lees ik een verslag als ‘Brestward Ho!’ van J.B. Wadley, over zijn Parijs-Brest-Parijs in 1971, dan kriebelt het toch.

Zij het, alleen tijdens het lezen.


Te fietsen | week 05
meten ii

Eén opmerking viel me op in wat verschillende randonneurs schreven over hun monstertochten.

Zij moeten altijd enorme afstanden afleggen, en rijden daarom ook ’s nachts door. In sommige evenementen is het hen daarom zelfs verboden om triatlonsturen te monteren — die zijn te comfortabel, en maken dat mensen in slaap kunnen vallen onderweg; liggend op hun stuur.

Ik fiets zomer zowel als winter, en maak dus vele weken mee dat de duisternis twee keer langer duurt dan er daglicht is. [Gelukkig maar dat de daglengte inmiddels weer boven de negen uur kwam].

Dit maakte me nieuwsgierig wat zij te melden zouden hebben over hun ervaringen in het donker. Als de wereld zo veel kleiner lijkt; want soms niet verder gaat dan de koplamp reikt.

En de meesten van hen constateerden wel minder hard te fietsen in het donker dan overdag. Alleen vroeg niemand zich af waarom dit zo is. Terwijl mij dit probleem nu al voor de tweede winter plaagt op rij.

Ik fiets doorgaans op gevoel, heb zelden haast, en ben nergens voor in training. Dus zou het niet uit horen te maken dat ik in het donker langzamer rijd dan in daglicht.

En toch staat het idee mij tegen dat het zicht zo veel invloed heeft — dat snelheid zo mentaal bepaald is en niet alleen om fysieke mogelijkheden gaat.

Goed, overdag is het ook niet altijd makkelijk om mijn rijsnelheid in te schatten.

Op een smalle weg, zoals een fietspad door de bossen, glijdt de omgeving heel snel langs mij heen. Dan lijk ik harder te fietsen dan ik doe.

Omgekeerd bestaan er ook polderwegen met een enorme wijdsheid, en zulke brede bermen, dat fietsen daar voelt als het krabbelen in de oneindigheid. Op zulke wegen schiet een rit niet op; waarschijnlijk omdat er niets aan te beleven is. Ook dat heeft grote invloed.

Maar misschien corrigeer ik overdag wel telkens onbewust door naar mijn snelheidsmeter te kijken. En mist dat houvast in het donker te veel.


Te fietsen | week 06
stemmen

Niet altijd, maar wel vaak, hoor ik stemmen in mijn hoofd tijdens het fietsen. Podcasts zijn namelijk de ideale metgezel op ritten van enige lengte. En de beste daarvan bestaan uit gesprekken.

Dat is om twee redenen.

Zou ik heel hard willen rijden, is opzwepende muziek met een stevig ritme vast effectiever. Maar het grote nadeel van muziek is dat die de wereld buitensluit. En het fietst nogal wat prettiger als je verkeer van achteren kunt horen aankomen.

Ik hoef ook niet zo hard meer. Ik hoef mijzelf niet in vermoeidheid te overtreffen.

Gesprekken beluisteren laat genoeg ruimte om de gesproken woorden heen om de omgeving te blijven waarnemen. Sterker nog, bij een stevig fluitende tegenwind is het al gauw onmogelijk een gesprek nog te volgen.

En een tweede factor is dat ik alleen op de fiets echt blijk te kunnen luisteren. Omdat er dan geen ontsnappen is aan de woorden in mijn hoofd. Het dagelijkse leven, biedt veel te veel afleiding om stil te horen wat andere mensen te zeggen hebben. Maar op de fiets past zo’n gesprek vaak perfect.

Sterker nog, woorden blijven soms aan het landschap plakken. Op sommige wegen weet ik bij bepaalde stukken nog precies dat ik daar ooit naar een podcast luisterde, die over dat-en-dat ging. Soms is dat dan al anderhalf jaar terug.

Nadeel van de winter is wel dat ik veel minder lang fiets dan in warmere jaargetijden. En ondertussen leveren mijn RSS-feeds elke dag nieuwe podcasts aan. Nu pas ben ik toe aan de marathoninterviews die de VPRO rond de kersttijd uitzond.

En het gesprek met Joop Goudsblom is een aanrader gebleken, voor wie ook de kans ziet daar echt naar te luisteren. Het interview met P.F. Thomése heeft een kleiner bestek, en verdraagt wel wat meer afleiding ernaast.


Te fietsen | week 07
winterfietsen iii

De winter 2012/2013 is nog niet voorbij, al begint de meteorologische lente al snel. Er wordt nog kou voorspelt de komende week. Op de wegen zal blijven worden gestrooid. Om deze pekel kan ik mijn fietsen nog steeds geen grote voorjaarsbeurt geven, en zo nodig van een nieuwe ketting voorzien.

Toch zijn er wel alvast enkele conclusies te trekken over het fietsen deze winter — omdat het vaker en langduriger koud was dan vorig jaar, en ik desondanks meer reed.

En de belangrijkste constatering voor mij is dan dat kou me relatief weinig doet. Zelfs toen het behoorlijk vroor, en er een stevige oostenwind woei die een extra chillfactor meebracht, waren mijn ritten goed te doen. Zij het dat mijn snelheid soms nogal laag was met wind tegen.

Maar tegen kou is nog wel te kleden. Oostenwind tegen vraagt simpelweg altijd een extra, liefst winddichte laag meer. Meewind maakt het juist mogelijk tot heel koud met een enkel Under Armour thermoshirt en een winterjackje toe te kunnen. Fietsen vraagt een inspanning van de grootste spieren die wij mensen hebben, dat genereert vanzelf een hoop warmte.

Als er problemen waren, ontstonden die altijd door sneeuw.

Hagel was ook vervelend, ijzel heb ik gelukkig niet meegemaakt, maar sneeuw viel er volop deze winter, en die bleef ook dikwijls liggen.

Zelfs als de sneeuw overdag wegsmolt, bleef die vervelend, als de plassen op de weg ’s avonds weer opvroren.

Dus is het niet eens de echte winter die me plaagt, maar vooral de aanzet tot winter telkens. Als de temperaturen net om het vriespunt schommelen, en er neerslag is, die dan troep oplevert.


Te fietsen | week 08
remmen

Pas na dertig kilometer rijden dinsdag, merkte ik dat de achterrem van mijn fiets niet aangreep. Foutje van mij. Zonder enige gevolgen overigens. Ik had de middag daarvoor de achterband verwisseld. De achterrem daarom open gezet, zodat het wiel eruit gepakt kon worden. En daarna de rem niet meer dichtgeklapt.

En dit is me vaker overkomen.

Ook gebeurde het eerder dat me pas na een tijd opviel dat de achterrem niet of nauwelijks bruikbaar was.

Terwijl ik de achterrem toch een stuk vaker gebruik dan de voorrem — al is de rem voor zo veel nuttiger om een fiets snel tot stilstand te krijgen.

Ik houd blijkbaar de oude wijsheid aan dat er weliswaar remmen op een fiets horen te zitten, maar dit niet betekent dat je die ook moet gebruiken. Ervaren fietsers doen hun best om altijd in beweging te blijven.

Daarom heb ik een grote hekel aan stoplichten. Helemaal in de winter. Liever fiets ik om, dan gedwongen ergens bij een kruising te staan wachten tot ik eindelijk verder mag. Anderhalve minuut wachttijd is niets bij een beetje verkeerslicht. En zelfs met het wandeltempo van twintig kilometer is op de fiets in die tijd zo al vijfhonderd meter afgelegd.

Neemt niet weg dat het dom is om mijn remmen niet dicht te klappen als het wiel is teruggezet. Ook al omdat dit bewijst dat ik niet gecontroleerd heb of het wiel wel goed stond — de afstand van de remblokjes tot de velg aan weerszijden is een goede indicatie of alles wel spoort.


Te fietsen | week 09
stadsfietsen

Een korte film verschijnt online, over de fietscultuur in Indianapolis. En ik zie vervolgens hoe jonge mannen op heel simpele fietsjes telkens levensgevaarlijke manoeuvres maken op het brede asfalt van de stad.

Toegegeven, de beelden zijn fraai. Maar ze doen éen ding toch niet. Ik krijg er geen enkele lust door om zelf te gaan fietsen. Laat staan om die jongens te imiteren.

Zo te zien rijden ze allemaal fixies; een model fiets dat in het oud-Hollands toch gewoon simpel doortrapper heet; hoe zeer trendsetters ook hun best doen om dat woord te negeren.

En hoewel het zeker iets heeft om een fiets terug te brengen tot zijn absolute minimum, vind ik het toch wel handig dat de rem ooit is uitgevonden. Zelfs al rem ook ik dan doorgaans zelden.

Net zo is het freewheel een zegen voor de knieën, hebben lampen een groot nut bij avond, en is regen veel minder nat met spatborden gemonteerd.

Toch telt nog niet eens het zwaarst dat ik liever liever wat meer onderdelen op mijn fiets monteer. De film benadrukt vooral dat fietsen in de stad me niet boeit. Simpelweg omdat in steden de straat altijd met anderen gedeeld moet worden. En het een behoorlijke alertheid vergt om telkens te anticiperen op de manoeuvres van al die anderen.

Bij het fietsen wil ik al die opwinding juist niet. Enkel het ritme van de beweging telt. En het benul bezig te zijn zonder nadrukkelijk bezig te zijn. Er is een goede reden dat ik liever niet fiets als de scholen ingaan ’s ochtends vroeg, of als het volk massaal werk en kantoor verlaat na vijfen.

Het kan me gauw te druk worden.
 


Te fietsen | week 10
voorwaar

De lente van 2013 brak voor mij aan op dinsdag 5 maart, tegen iets over tweeën. Ik was even om. Op de fiets naar het Weinterper Skar. Om te zien hoe erg de kaalslag er was, voor de aanleg van de N381; de dubbelbaans weg naar Assen.

Met de vernieling valt het nog wel mee. Wat pal naast de rijbaan stond is weg. En over een meter of veertig is de dubbele rij bomen gekapt die precies op het nieuwe tracé staat. [Punt 12 op het kaartje].

Alleen waren dat wel nogal gevoelsbepalende bomen. Ze stonden rond de eerste meters van het fietspad dat van de autoweg afboog. Juist door die bomen en hun dek was je meteen dat snelverkeer kwijt, bij het opdraaien van het pad.

Tot dat punt viel het nog niet zo mee met dat voorjaar. Weliswaar was er even zon, maar de wind woei nog schraal; met minstens kracht drie uit het zuidoosten.

Ik had evenwel mijn pretfiets afgestoft voor de gelegenheid — voor het eerst dit jaar de banden van mijn Gents Racer S opgepompt. De ketting gesmeerd. En zelfs tegen die wind in ging het al relatief snel, zonder moeite.

Ondertussen zag ik wel overal dat er nog grote witte plukken zout op de weg liggen. Het vriest nog altijd ’s nachts. En daar wordt dan tegen gestrooid. Eigenlijk had ik de GRS nog niet naar buiten mogen halen.

Eenmaal van de Opperhaudmare af, op de terugweg naar huis, kreeg ik de wind in de rug. Mijn snelheid steeg ogenblikkelijk zonder moeite tot boven de 32 km/h. En bovenal, ik voelde de luwte ook direct. Ik was binnen drie tellen te warm voor het fietsen gekleed. Toch even voorjaar, voorwaar.
 


Te fietsen | week 11
oostenwind

De warmste 5 maart ooit werd al snel gevolgd door de koudste 11 maart immer. 13 maart brak ook al negatieve records. En omdat het vorig jaar al voor Sinterklaas begon met vriezen, is mijn simpele constatering dat de winter 2012-2013 erg lang duurt.

Kou went ook niet, is mijn andere conclusie.

Tegelijk heb ik het hoogstens éen moment echt koud gehad deze winter tijdens het fietsen — op een rit van bijna honderd kilometer, na goed drie uur. Niet uit te sluiten is dat de kou toen kon toeslaan door mijn vermoeidheid. Toen had ik nog overigens genoeg extra laagjes kleding bij me om niet verder onderkoeld te raken.

Op Velonews hebben enkele deskundigen nog eens uitgelegd waarom fietsen in de winter zo veel meer moeite kost. Naast dat zij constateren dat de koude lucht meer weerstand biedt, zoals ik ook al eens deed, was wel nieuws dat het lijf van de fietser zo veel minder rendement heeft in de kou.

Het hart moet alleen al meer inspanning doen om het bloed rond te pompen, omdat de weerstand in de vaten een stuk groter is. Waardoor de bloeddruk stijgt, en vermoeidheid sneller toeslaat.

Daarnaast lijkt me dat het lijf toch al extra energie nodig heeft om warm te blijven.

Tegelijk weet ik vrij zeker dat fietsen in de winter vooral moeizamer gaat omdat er aanzienlijk minder aardigheid aan te beleven is. ’s Zomers voelt fietsen als buitenspelen, terwijl de grote mensen binnen hun grote-mensen-dingen doen. In de winter wordt fietsen een inspanning, waarvan je weliswaar weet dat die je uiteindelijk een goed humeur zal geven, maar waarvan dat positieve effect vooraf nog volkomen onhaalbaar lijkt.

En de wind komt ook bijna alle dagen uit het oosten. Terwijl er in de winter geen vervelender wind is als oostenwind.


Te fietsen | week 12
stinkfabriek

Eén van mijn vaste fietsroutes is plotseling 220 meter langer. En die leidt voortaan over het erf van een bedrijvencomplex dat omwonenden weinig eufemistisch ‘het stinkfabriek’ noemen. Er worden daar kadavers van vee verwerkt.

Die routewijziging voor fietsers zal nog wel even zo duren. Anderhalf jaar op zijn minst. Het werk aan een nieuwe weg grijpt daarnaast in de omgeving in.

Ineens ook waren er vierhonderd bomen gekapt langs de N356, waardoor het toch al naargeestige traject langs die weg nog mistroostiger is geworden.

Er zijn wegen die ik bij het fietsen liever vermijd. En liever had ik deze route niet langer genomen. Maar het verkeer in Friesland kampt helaas met éen permanent probleem.

Overal in het land strekt zich het water uit. En het tal bruggen en pontjes over dat water is nogal beperkt.

Eén van de twee voor mij noodzakelijke bruggen bevindt zich naast de stinkfabriek.

Wil ik een rondje rijden tenminste. En dat wil ik graag.

Heen en terug gaan over dezelfde weg heeft iets te armoedigs. Als er alternatieven bestaan tenminste die niet wezenlijk langer zijn. En uiteindelijk duurt de narigheid langs de N356 en het stinkfabriek toch niet meer dan vijf kilometer van zoveel kilometers meer. Plus die 220 meter aan omlegging nu.

Het probleem met routines is ook vooral dat elke wijziging daaraan opvalt.

Weken zal het duren voor dat kale stuk langs de N356 en dat rondje om het stinkfabriek normaal geworden zijn. En dan geen gedachten meer oproept, en dan geen gevoelens meer vraagt.


Te fietsen | week 13
regels

Echte fietsers dragen altijd witte sokjes. Nooit zwarte. Echte fietsers hebben bovendien nooit een tasje onder hun zadel, en dragen hun fietspomp altijd bij zich in hun shirt.

Tenminste, zo luiden enkele van de regels die Herman Chevrolet opstelde, en publiceerde op de website ‘Het is koers!’. Daarbij werd hij sterk beïnvloed door the rules die al eens waren geformuleerd door een stel Amerikaanse fietsers.

En dat zijn vanzelfsprekend allemaal regels voor mooi-weer-fietsertjes. Voor de watjes en fatjes met spatjes. Voor mensen bij wie stijl boven alles gaat; zelfs als daar geen enkele logica meer voor is.

Als de wegen zo vaak nat liggen als in Nederland is het onzin om geen spatborden op je fiets te mogen hebben, vanwege een abstract hoger stijlideaal.

En de pompjes die in de achterzak passen van een wielertrui zijn waardeloze minipompjes, die je een lamme arm bezorgen bij een lekke band. Een beetje pomp heeft een aluminium buis van zeker vijftig centimeter, heet zoiets als Zéfal HPX, en wordt gewoon aan het frame van de fiets geklemd.

Moest je maar geen carboonfiets rijden met een oversized frame, dat enkel nut heeft om de merknaam in grotere letters te kunnen uitschreeuwen. En waar geen pomp meer aan past.

Vanzelfsprekend zijn veel van Chevrolet’s regels in scherts geschreven. Alleen staan ze wel voor een bepaalde mentaliteit. Ze wasemen nogal pijnlijk de Peter Pan-illusie uit dat ook mannen van middelbare leeftijd met een buik best voor professionele wielrenners kunnen doorgaan; als ze hun best doen op zulke profs te lijken.

Nu gun ik ieder zijn dromen. Maar mijn fietsplezier zit er nu juist in om zo ontspannen mogelijk rond te rijden. Stijlloos, desnoods. Dan ben ik maar geen fietser in de ogen van sommigen.
 


Te fietsen | week 14
routines

Om de eeuwigdurende oostenwind fietste ik vorige week mijn vaste rondje richting westen eens andersom. En dat was een daad. Het weekrondje blinkt nu eenmaal uit in beschutting tegen de westenwind — die normaal de meeste voorkomende wind is hier.

Dus viel de terugreis deze maanden nogal vaak tegen.

Andersom pakte het rondje alleen nog zwaarder uit dan normaal, vanwege éen ellenlang stuk zonder enige beschutting. En met 5 Beaufort tegen was het kil.

Maar, een vaste route andersom rijden heeft wel als effect dat je weer eens om je heen kijkt. En dan van alles ziet dat je in je routine domweg negeert. Dus zal ik de rijrichting zeker vaker afwisselen op het weekrondje, eenmaal de wind gewoon weer uit het westen waait.

De eenmalig uitzondering laat alleen ook zien waarom routines zo vreselijk prettig zijn. Die kosten mentaal minder inspanning. Tijdens zo’n tocht is er ruimte om aan andere zaken te denken.

Daarom ook zouden de huidige wielerklassiekers vast moeten houden aan hun vaste parcours. Parijs-Roubaix hoort op die wielerbaan te eindigen, de Waalse Pijl op de Muur van Hoei — zelfs al doet daardoor alleen de laatste wedstrijdkilometer ertoe. En daardoor is de ronde van Vlaanderen in de nieuwe opzet nog steeds een wangedrocht.

Hoogstens de plaatselijk bekende kijkers weten nu al hoe de laatste tien kilometer eruit ziet. Welke draaiingen het parcours nog maakt. Hoe de wind dan staat voor de koploper[s].

Toen de Ronde nog gewoon over de Kapelmuur ging in Geerardsbergen, wist je wel wat er het laatste uur komen zou aan wegen. Dat liet ruimte vrij om het wedstrijdverloop beter in te schatten.

Geschiedenis moet mogen meewegen, als dat verder geen moeite kost — dat geeft alles meer verhaal.


Te fietsen | week 15
bandjes

Weinig fietsen boeien me minder dan de exemplaren die tegenwoordig voor racefiets doorgaan. Al is wel interessant dat wie dit wil, en er een maandsalaris of wat voor over heeft, een fiets kan kopen die minder weegt dan 6,8 kg — het minimumgewicht dat de internationale wielerbond UCI hanteert voor deelname aan wedstrijden.

Mij gaat het er primair om de kilometers zo comfortabel mogelijk af te leggen, en dan liefst nog zonder moeite ook.

Profwielrenners gaat het allereerst om snelheid, en daarmee om de wens hun kracht zo goed mogelijk over te brengen op de wielen. Dus worden hun fietsen zo stijf als maar kan gemaakt. Verder moeten zij zich languit over hun frame uit kunnen strekken, om de aerodynamica.

En dan nog moet die fiets een zo laag mogelijk legaal gewicht hebben. Wat me de voornaamste reden lijkt dat wielrenners op ontiegelijk smalle bandjes rijden. Daar zit namelijk niet veel materiaal aan. En dat trekt lekker snel op na een bocht.

Met comfort heeft dit allemaal niets van doen. En mensen die dit ongemak beroepshalve willen trotseren begrijp ik beter dan de vele trimmers die ook op bandjes rondrijden van hoogstens een vinger dik.

Banden die wat breder zijn, rijden namelijk heel wat prettiger. Die dempen tenminste de oneffenheden van het wegdek weg.

Bredere banden hebben bovendien minder rolweerstand – het vlak dat de wrijving met de weg maakt, is weliswaar groter, alleen rust er daardoor minder gewicht op per vierkante millimeter.

Toch is er éen wedstrijd waarin zelfs profwielrenners op enigszins normale banden rijden. Parijs-Roubaix. De Hel van het Noorden. De keienklassieker. Waarbij alle ploegen, om het gehotsebots te overleven, bredere banden monteren dan in welke andere wedstrijd ook. Tot en met tubes van 28 millimeter aan toe – voor mij de minimumbreedte waarmee ik nog rijden wil.

Zelfs de fietsen worden soms aangepast — die bieden naast demping in het frame ineens ook een veel minder diepe zit, en lijken veel meer op de enduro-fietsen waarmee randonneurs dag en nacht hun brevetten rijden.

Parijs-Roubaix heet dan ook een ramp te zijn om te fietsen.

Maar ondertussen weet ik tal van stukjes weg in de buurt die zeker zo veel hobbels en hobbels hebben als het parcours van die wielerklassieker. Ook al zijn dat soms misschien stukjes van een paar meter.

Zo heeft de gemeente hier om éen of andere reden nogal wat bruggetjes in de fietsroutes van planken gemaakt, die niet helemaal aansluiten. Dat stuitert nogal voor wie daarover heen rijdt op dunne harde bandjes. Het stuur klapt mensen wel eens uit de handen dan.


Te fietsen | week 16
spatborden

Duitsland gaat in de wereld voorop in het gebruik van zonne-energie. En toen een Amerikaanse mevrouw van Fox News moest uitleggen waarom, was haar antwoord simpel. Het was gewoon altijd en eeuwig zonnig bij die Duitsers.

De waarheid ligt alleen iets anders. Overal in de VS is het aanmerkelijk zonniger dan in Duitsland. Op Alaska na dan. En de Fox-mevrouw werd vervolgens overal online belachelijk gemaakt.

Maar mij verklaarde deze episode iets dat me tot nu toe altijd bevreemd had.

Ik bezoek weleens Amerikaanse forums over fietsen. Ik lees zelfs weleens een Amerikaans boek over dat onderwerp. En wat me daarbij regelmatig opvalt, is dat het monteren van spatborden op een fiets daar nog een controversieel onderwerp is.

Want spatborden zijn lelijk. Ze rammelen. Ze happen wind. En ze zijn verschrikkelijk moeilijk om te monteren. Helemaal op een fiets die daar nooit voor ontwerpen werd.

Terwijl het daar nu net helemaal niet om gaat. Voor mij.

Ik ben zo’n Nederlander die een fiets zonder spatborden er naakt uit vind zien. Want weliswaar regent het hier het grootste deel van de tijd niet. De wegen liggen er wel degelijk nat bij in grote delen van het jaar. En zonder spatborden zou mijn rug eeuwig onder de modder zitten, en de aandrijving van mijn fiets telkens knarsen van alle aangekoekte zand en grit.

Zou er meer zon zijn, bleven de wegen niet zo lang nat liggen. Waren die spatborden minder hard nodig. Hadden we een Amerikaanse situatie, waarin de vraag of het nut heeft om spatborden op een fiets te monteren een luxevraag is. Omdat de directe noodzaak ontbreekt — ook al omdat de fiets daar geen vervoermiddel is, maar een sportattribuut.

Ze hebben alleen ergens wel gelijk in, die klagende Amerikanen. Het is inderdaad een crime om naderhand nog eens spatborden te monteren op een fiets die daar nooit voor gemaakt was. Ik was daar even bezig mee dit weekend.

En toen wilde het nog niet zoals de fabrikant van de spatborden het bedoeld had.


Te fietsen | week 17
Brooks

Sinds de Engelse zadelfabrikant Brooks is overgenomen door Italianen doet het zo antieke bedrijf plots ook aan marketing. Daarbij worden de traditionele zadels ineens in de markt gepositioneerd als luxe-waren. Ofwel, ze werden in korte tijd bijna dubbel zo duur. [Duitse webwinkels zijn verreweg het goedkoopst, voor wie een aanschaf overweegt].

Dus is het niet vreemd dat het bedrijf de komst van een nieuw soort Brooks zadel probeert te hypen. Brooks telt online de dagen af naar de introductie van de ‘Cambium’. En oogst daarbij veel nuttige marketinginformatie, doordat duizenden hopen dat zij als eerste dat nieuwe zadel te mogen testen; en daarom vrijwillig een lange enquête invullen.

Mij interesseert die Cambium niet zo. Omdat daarover geschreven staat dat het ding gemaakt zal worden van rubber en katoen.

Ik rijd Brooks nu juist om het leer. Het enige materiaal dat niet broeit tijdens lange ritten op hete dagen.

Bovendien ken ik geen comfortabeler zadel dan de Brooks B17; een model dat eind negentiende eeuw ontworpen werd, en sindsdien nooit meer veranderd. Het model was meteen goed; het leer van dat zadel is als een kleine hangmat.

Nu is weinig persoonlijker aan een fiets dan het zadel. Wat voor de éen zitgenot geeft, is voor de ander een eeuwig martelwerktuig. Veel mensen vinden Brooks zadels te hard. Terwijl ik een nieuw zadel niet eens hoef in te rijden.

Brooks’en zijn verder te zwaar, met al dat leer, volgens lichtgewicht fietsers. Terwijl volgens mij geldt dat op lange afstanden comfort ver gaat boven alle andere factoren; zoals een paar ons aan gewicht. Kijk naar wat randonneurs rijden op hun 100 mijl en langere ritten, en zie daar opvallend veel ouderwets ogende leren zadels.

Vanzelfsprekend is zo’n Brooks niet perfect; zoals niets in dit leven. Het ding kan slecht tegen regen, en moet, eenmaal doorweekt, dagenlang drogen zonder gebruikt te kunnen worden. Leer vergt bovendien onderhoud. En dat moet dan met nogal prijzig vet, genaamd proofide, waarin ingrediënten zitten die kunnen bederven.

In een vochtige schuur kan een met proofide behandeld zadel zelfs wit uitslaan, zo heb ik gemerkt. Waardoor het even lijkt of het hele zadel beschimmeld is.

Verder hebben dieven het gauw eens voorzien op leren zadels.

Ook klagen nogal wat Brooks-gebruikers dat de zadels van tegenwoordig van een mindere kwaliteit leer lijken te worden gemaakt als die uit de jaren tachtig en daarvoor — die zakken te snel door.

Maar, alles overziend, wou ik dat er meer was in mijn leven dat zo weinig nadenken vroeg als een Brooks zadel eist.


Te fietsen | week 18
restauratie ii

Eén jaar is mijn Batavus Sprint uit 1981 nu weer in gebruik, na een totale restauratie. Ruim tweeduizend kilometers zijn er op afgelegd. En dat gebeurde doorgaans met plezier.

Wel heeft de fiets vorig jaar herfst nog spatborden gekregen, van het type ‘longboard’. Er kwam een naafdynamo, in een wiel dat ik zelf heb gevlochten, en LED-verlichting. En de 32-jaar oude zilverkleurige pomp werd vervangen door een hedendaags exemplaar bovendien. Omdat ik eenmaal mijn arm lam pompte bij de tweede lekke band die me vorig jaar trof.

Verder veranderde er niets.

En plannen om nog iets te veranderen, zijn er niet meteen.

Toch is deze Batavus Sprint bijna steeds tweede keus. De fiets kan vrijwel alles heel redelijk, maar blinkt helaas nergens in uit. En voor vrijwel alle doelen waarvoor fietsen benut worden, hebben ik inmiddels meer specialistische fietsen in gebruik.

Hoe trots ik als jongetje ook op de aankoop was, een echte racefiets kocht ik namelijk indertijd niet. Bijvoorbeeld. De Sprint is wat toen een ‘supersportfiets’ heette. Het frame weegt veel meer dan dat van een racer. De buizen staan wat meer achterover. De wielbasis is groter, waardoor de fiets beter rechtuit rijdt.

Daardoor kon ik op vakanties wel weer fijn een paraplu mee nemen tussen achterspatbord en zitbuis.

De fiets is, zeker met vette banden, allereerst comfortabel om te rijden. En comfortabel is iets anders dan snel. Bijvoorbeeld. Comfortabel is ook zelden een doel op zichzelf.
 


Te fietsen | week 19
uit elkaar


[click voor groter]

Zijn boek verschijnt deze maand, dus komt bovenstaande foto van Todd McLellan nu nog al eens langs op websites die over fietsen gaan. Maar voor het project Things Come Apart is van alles uit een normaal huishouden uit elkaar gepeuterd. Een telefoon. Een brandblusapparaat. Een kettingzaag. Een wekkerradio. Een mechanische typemachine.

Opvallend voor mij aan die gedemonteerde fiets is dan dat ik mijn Batavus Sprint vorig jaar ook in bijna net zo veel onderdelen uit elkaar heb gehad — en daarna toch probleemloos weer in elkaar zette.

Toegegeven, de ketting kwam gewoon heel uit een doosje. Het zadel was nieuw, en geen bouwpakket. En ik heb slechts éen wiel van de Sprint eigenhandig gespaakt.

Het freewheel met de versnellingen was eveneens al gemonteerd.

Toch schrikt zo’n foto als hierboven niet af.

En dit komt ongetwijfeld omdat de fiets negentiende-eeuwse technologie is; en daarmee volkomen mechanisch, en achteraf altijd nog eens te repareren. In tegenstelling tot alle elektronica die tegenwoordig op de markt verschijnt. Waarbij een firma als bijvoorbeeld Apple het zelfs onmogelijk maakt om eigenhandig de accu te vervangen — terwijl die accu doorgaans vreselijk snel slijt.

Aan elektronica valt ook weinig te zien, uit elkaar gepeuterd. Want het vergt al behoorlijk wat kennis om te begrijpen waar de onderdelen op een printplaat toe dienen.

Oudere technologie spreekt gauw voor zich.

En alle onderdelen van een fiets zijn ook gewoon los te kopen.

Toegegeven, het zelfvertrouwen waarmee ik zo’n foto van onderdelen nu bekijk, heeft zich moeten ontwikkelen. Maar iedereen met een internetverbinding kan zichzelf handig maken — YouTube is de ambachtschool van deze era. Over elk denkbaar klusje heeft wel een handigerd een video met uitleg online gezet.

Domheid, of klunzigheid, wordt daarmee steeds meer een keuze.


Te fietsen | week 20
pompen

Wie weleens wat langer fietst, wordt vanzelf ook een waarnemer van het weer. En door dit waarnemen — dat met het hele lichaam gebeurt — valt er weleens iets op. Zo is er volgens mij nauwelijks een dag geweest dit jaar dat het niet of nauwelijks waaide.

Steeds ook geven de buienradars en weerplaza’s van deze wereld minstens 4 Beaufort aan, als het al niet 5 is. Of meer.

Nu heeft zo veel wind niet alleen nadelen. Een stevige rugwind maakt van de sloomste fietser nog een hardrijder.

Tegenwind daarentegen blijft vervelend. Vooral omdat tegenwind altijd zo veel langer duurt dan meewind. Je gaat er nu eenmaal langzamer door rijden.

Maar, omdat het alle dagen waait, en er aan het weer niets te doen is, blijf ik stoïcijns bij tegenwind. Ik probeer alleen wel te zorgen dat mijn fiets zo licht loopt als kan. En dat het ding voldoende versnellingen heeft, om nog eens terug te kunnen schakelen.

En de belangrijkste eigenschap van een lichtlopende fiets is dat de banden hard genoeg zijn opgepompt. Punt. Zo simpel kan het leven zijn.1

Toch rijden vrijwel alle Nederlanders op te zachte banden, volgens Testkees van de Fietsersbond. Wat dan weer komt omdat de best verkochte fietspomp hier een ouderwetse Jumbopomp is. Die nieuw al lekt. En eenmaal op leeftijd al helemaal niet meer de luchtdruk kan leveren die nodig is voor een beetje prettig fietsen.

Een goede pomp heeft dan ook een drukmeter. Die biedt namelijk nuttige informatie. Op de wang van elke fietsband staat wat de maximale druk is die de band aan kan in bars — en de gemiddelde stevig gebouwde Nederlander mag wel zo ongeveer lucht tegen die maximale druk pompen in zijn band.

Dat is al teveel gevraagd van een Jumbopomp.

Toegegeven, nadeel van een harde band is wel dat die stuiteriger rijdt. Maar eerder schreef ik ook al dat brede banden comfortabeler zijn dan smalle. Rijden banden met soepele wangen weer prettiger dan banden met stugge anti-lek-lagen; maar dat zijn al de fijnere details.

  1. Er zijn wel meer goede tips, overigens, maar die bandenspanning is het makkelijkst en snelst te regelen []

Te fietsen | week 21
spatborden ii

Jan Heine schreef een half jaar terug verheugd dat hij het hele jaar door dezelfde fiets gebruikte. Niet langer was het nodig een apart exemplaar in de stal te hebben voor slecht weer. Een fiets die wel spatborden had, en waarvan de onderdelen mochten slijten.

De fiets waar hij tegenwoordig op rijdt heeft namelijk effectieve lange spatborden. Waardoor hij altijd droge voeten houdt bij regen, en er geen zand en troep van de weg op zijn ketting komt.

Nu heeft Jan Heine in de VS wat de status van fietsgoeroe, net als Grant Petersen. Beiden hebben een winkel bovendien. Dus weegt bij al hun woorden mee dat ze misschien iets willen verkopen.

Bovendien vinden Amerikanen spatborden op een fiets raar. Omdat fietsen er niet echt vervoersmiddelen zijn, maar eerder gezien worden als sportattributen. Dus moest Heine wellicht overdrijven om zijn punt te maken.

Hij wil alleen ook hebben dat aluminium spatborden enorme voordelen hebben boven plastic spatborden; zoals gemaakt door de firma SKS; voorheen Esge. Omdat bij deze plastic spatborden de bevestiging aan de binnenkant zit, en die metalen clips barrières zouden geven bij het wegleiden van het overtollige regenwater.

En deze bewering heb ik de afgelopen zes maanden met regelmaat kunnen controleren — mijn fietsen hebben SKS-spatborden — maar nog altijd begrijp ik Heine’s claim gewoon niet.

Hoe zo dat de bevestiging de afvoer van water verhindert? Hoe zo dat het water bij de bevestigingspunten alsnog op je schoenen drupt? Ik kom met mijn schoenen niet eens in de buurt van het spatbord. Heine heeft hoogstens een theoretisch gelijk. Als iemand constant door centimeters aan water rijdt, zullen de spatborden het water inderdaad niet prettig verwerken. Maar wie gaat er nu fietsen in een sloot?

Wat mij betreft zijn hoogstens twee zaken van belang bij het monteren van spatborden. Die dingen moeten voldoende lang zijn; desnoods door er een spatlap onderaan te hangen — wat er bij de meeste fietsen nog al eens aan scheelt. En ze moeten stevig vast blijven zitten, zodat er geen gerammel of geklapper is bij het fietsen.


Te fietsen | week 22
houding

Ik probeerde een nieuw rondje uit van honderd kilometer. Kon ook meer zijn, of wat minder. Fietsen gaat beter met een doel. En aan deze verkenning zat als reden vast dat ik ergens heen ging waar ik niet nog eerder was.

Maar het bleek er saai te wezen. Wat een fraaie route door een riviervallei had horen te zijn, pakte in werkelijkheid uit als een pad almaar rechtuit langs een strak kanaal in een kale polder.

Vanzelfsprekend stond de wind er tegen.

Ging het nog regenen ook.

Nu heb ik betrekkelijk weinig moeite met paden rechtuit tegen de wind in. Regen of niet. Ik zet me in postuur. En fietsen wordt dan een basale bezigheid. In mijn hoofd ben ik elders, met andere zaken bezig.

Wat eigenlijk de bedoeling niet was.

Dus kreeg ik na een kilometer of acht last van mijn houding. Mijn onderrug verkrampte wat. Waarop het even duurde voor ik een betere zit had gevonden.

En dit nu, is tekenend voor het fietsen in Nederland. Niet het landschap dwingt de fietser telkens tot een net iets andere inspanning, en daarmee tot een nieuwe houding op de fiets. Hij of zij moet er zelf om denken om steeds even anders te gaan zitten. Voor er lichaamsdelen langzaam sterven gaan.

Ik kan me daarom goed voorstellen dat toeristen wel even in Nederland willen rondfietsen om te kijken of het waar is van die fijne fietsinfrastructuur. Maar dat ze dan zo gauw als kan het vlakke land verlaten voor een leukere omgeving.

Ondertussen duurde mijn rit langs de rivier niet zo veel langer. Plots stonden er talloze dikke schapen op het pad; die nodig aan een scheerbeurt toe waren. Die beesten hadden mijn route behoorlijk onder gescheten. En niet alleen dat, steeds weer schrok zo’n dier behoorlijk van mijn nadering. Hoe rustig ik ook reed. Zo schrokken ze, dat ik telkens vreesde dat er nog eens éen van het talud de rivier in zou sukkelen. En dan zou verdrinken, als ik niet ingreep, de dikke vacht meteen volgezogen met water.

Hoe lang had ik het pad anders volgehouden, rechtuit tegen de wind, in de regen? Misschien wel de volle dertig vijfendertig kilometer. Die dan waarschijnlijk geen enkele herinnering hadden opgeleverd.


Te fietsen | week 23
concentratie

Comfort bij het fietsen gaat voor mij echt tellen na vijftig kilometer. Of na twee uur. Welke van de twee maar het eerst bereikt is.

Normaliter dan, hè. Bij extreme weersomstandigheden — zoals de afgelopen winter, met zijn permanente straffe oostenwind — wordt de drempel al eerder overschreden.

Tot die vijftig kilometer valt het dan eigenlijk niet op dat het asfalt er slecht bij ligt, de klinkerweg nodig opnieuw bestraat moet worden, de wind net in de verkeerde hoek staat, of dat het zadel broeit. Die omstandigheden zijn allemaal te negeren op dat moment.

Ik weet alleen niet of het een fysieke oorzaak heeft dat ongemak daarna ineens wel wordt opgemerkt, of dat het eerder een geestelijke oorzaak heeft dat het lijden plots kan toeslaan.

Misschien reikt mijn fietsconcentratie onder normale omstandigheden, als er niets aan de hand is, gewoon niet verder dan die twee uur, of die vijftig kilometer.

Sowieso vind ik het opvallend hoe veel het uitmaakt of er een hoger doel is bij het fietsen.

Want moest er iets bijzonders worden verricht — moest er bijvoorbeeld honderd kilometer worden gefietst — dan zijn die eerste vijftig kilometer ineens geen enkel probleem. Die worden nogal achteloos afgelegd. Afmatting treedt dan pas op tegen het einde van de rit; als duidelijk is dat de finish gehaald wordt.

Dus dan kan ik wel denken dat mijn benul de vrolijke passagier is van mijn lichaam, op de ritjes even om tijdens de zomeravond; als het is of ik nog even buitenspelen mag. Maar dan ligt het toch een stuk gecompliceerder.


Te fietsen | week 24
stadsfietsen ii

Terwijl In the City of Bikes éen van de betere boeken was die ik ooit las over fietscultuur, zei het me betrekkelijk weinig. En dat was toch wat raar.

Het kostte enige dagen om helderder te krijgen waarom. En dan denk ik toch dat mijn afstand vooral kwam omdat Pete Jordan’s boek enkel in een stad speelt.

Stad en fiets past maar om éen reden bij elkaar. Voor mij. Want meestal is een fiets in een stad het snelste vervoermiddel om van A naar B te komen.

Daarbij gaat het alleen eerder om dat A en dat B. En om die stad, met alles wat daarin aanwezig is, aan permanente barrières en rijdende hindernissen; en de eeuwige optocht aan medefietsers ook. De eigen fiets is op dit toneel niet meer dan bijzaak. Inwisselbaar.

Als het ding maar rijdt. Snelheid maken kan er toch al nauwelijks. Als de ketting er maar niet afloopt en de rem werkt.

In een grote stad in Nederland kan het ook niet uit om op een beetje aardige fiets rond te rijden. De kans dat het ding gejat wordt, is dan ineens onevenredig groot.

Toegegeven, de grotere steden hebben de laatste jaren overal gratis bewaakte stallingen ingericht. Maar plaats je fiets daarin, dan wordt het verder lopen om ergens te komen — wat het weer onzinnig maakt om met de fiets de stad in te gaan.

Bovendien, zelfs in Amsterdam is van A naar B nooit meer dan een afstand van tien kilometer. Dat is hoogstens een afstand als je die lopen moet, met een kapotte fiets aan de hand. Op een goede fiets, buitenuit, is mijn motor nog niet eens aangeslagen na tien kilometer.

En, zoals ik eerder schreef, fietsen hoort voor mij iets meditatiefs te zijn, en daartoe biedt de stad de ruimte niet.

** lees ook boeklog van 12 vi 2013: In the City of Bikes.


Te fietsen | week 25
doping

De beste manier om vooruitgang te boeken in de sport is door gericht te trainen. Punt wordt dan alleen dat de beste training er voor iedereen anders uit zal zien. De éen herstelt veel sneller dan de ander bijvoorbeeld — terwijl met dat herstel nu juist de vooruitgang komt.

Training beschadigt de spieren. En als deze spieren zich herstellen, zullen ze iets beter zijn dan daarvoor.

Dit effect heet supercompensatie. En de kunst is om daarin de juiste maat te vinden. Herstellen vraagt bijvoorbeeld rust.

Maar spieren op zichzelf zijn dom. Er moet ook een kop op een sporter zitten die wil presteren. Per se. Ondanks de opofferingen die dit misschien vraagt. En ondanks al die saaie uren training. Coach Henk Kraaijenhof signaleerde hierover dat nogal wat topatleten een enorme bewijsdrang hebben — vaak omdat er iets in hun jeugd verkeerd ging.

Merkwaardig aan de discussie over doping is dat dit soort elementaire beginselen nooit aan bod komen. Terwijl ze nogal wat zeggen over dopinggebruik per sport.

In het wielrennen bestond de populairste doping lang vooral uit middelen die het lijden verlichten. Pep. Of de renners daar werkelijk harder door reden, is te betwijfelen. Alleen leek het fietsen hen minder pijn te doen.

En nog steeds, in deze zogenaamd bijna dopingvrije periode, gebruiken de meeste professionele wielrenners ladingen aan reguliere pijnstillers — die staan overigens op geen enkele verboden lijst.

De belangrijkste verandering die begin jaren negentig plaatsvond was dat er ineens middelen kwamen waarvan het lichaam beter werd. Spieren beschadigden bij gebruik minder doordat ze beter vocht konden vasthouden. En lactaatgehaltes liepen minder hoog op. Daardoor konden sporters plots harder trainen dan voorheen; ze konden bovendien met minder rust toe.

EPO was slechts éen van die middelen — maar de dopingdiscussie wordt altijd versimpeld tot EPO of bloeddoping. En volgens een commissie die de overheid hier instelde hebben vrijwel alle Nederlandse wielrenners die actief waren in de jaren rond 2000 zich van EPO bediend.

Wat is dan het probleem, is voor mij vervolgens de vraag. Als iedereen gebruikt, heeft niemand extra voordeel. Behalve dan dat iedereen lichamelijk anders in elkaar steekt, en bij sommigen de verrijking van het bloed meer doet dan voor anderen. En behalve dan vanzelfsprekend dat buitenstaanders van dopinggebruik zo’n enorm probleem maken.

In de wielrennerij trainen de meesten alleen anno 2013 nog net zo als renners voor de Tweede Wereldoorlog deden. Slechts een enkeling traint aanmerkelijk slimmer — zoals de leden van Team Sky — en heeft daar weer voordeel van. Is dat dan niet oneerlijk?

Anderen hebben enorm gelukkig gehad in de genetische loterij voorafgaand aan hun geboorte, en kregen van nature een enorm zuurstofopnamevermogen mee. Is dat dan niet oneerlijk?

Weer anderen komen straatarm ter wereld, en gebruiken de sport om aan de armoede te ontsnappen — in de wetenschap zo ook hun hele familie te kunnen helpen. Is zo’n bron aan motivatie dan niet oneerlijk tegenover verwende wielrenners uit verzorgingsstaten?

Fietsen maakt me vrolijk. En hoewel ik van wielrenners best geloven wil dat ze als liefhebbers van de fiets begonnen zijn, zullen velen daar inmiddels toch anders over denken. De bezigheid is een te serieuze zaak geworden. Dat is pas een probleem.


Te fietsen | week 26
heuvelen

Ik fiets in steeds grotere cirkels rond mijn woonplaats — wat mijn mentale plattegrond van de regio nogal verfijnt. Tegelijk moet ik dat innerlijke beeld nogal eens bijstellen met hulp van een kaart.

Mijn inwendige kompas wijst lang altijd niet naar het noorden. Hoe een weg precies liep die ik afgereden heb, wil achteraf nogal eens een verrassing zijn.

Zelfs de wind vertelde lang niet altijd in welke richting ik reed.

Mijn favoriete tooltje van het moment, om routes van een ander in te laden, of de mijne achteraf te bekijken, is de dienst RidewithGPS.com. Zelfs al gebruikt ook die gewoon Google Maps voor het kaartmateriaal.

En Google Maps klopt niet altijd — bijvoorbeeld door het ontbreken van nogal wat bospaadjes. En van tunnels onder of viaducten over belangrijke wegen wordt weleens gedaan of die helemaal niet bestaan; en fietspaden langs doorgaande autowegen ontbreken ook nogal vaak — wat dan vreemde resultaten geeft bij het tekenen van een route; als de computer telkens eigenmachtig beslist dat ik ergens helemaal niet fietsen mocht.

Toch twijfel ik meer nog aan de hoogtelijnen van het digitale kaartmateriaal.

Nu zijn de hellingen in polderland platland zelden meer dan een hoge brug. Geregistreerd worden ze daarom amper. Toch heb ik volgens de hoogteprofielen — die automatisch worden aangemaakt bij het vastleggen van een route — nooit geklommen waar ik klom. Terwijl ik elders over hoogten gepasseerd ben die me daar niet zijn opgevallen.

Ongetwijfeld is dit in echt heuvelland anders, als er hoogteverschillen van meer dan tien meter overbrugd moeten worden.

En vergeten mag ik al evenmin dat de eeuwige wind tegen in polderland mijn bergland is. Want waar anderen 2013 vooral koud zullen vinden, is het jaar volgens mij allereerst absurd winderig te noemen.


Te fietsen | week 27
zomer


amphibious bicycle

Heel het jaar lang zijn bruggen hier weinig meer dan verhoogde plaatsen in een plat land om een breed water over te steken. Alleen in de zomer niet.

’s Zomers zijn de bruggen er allereerst om boten door te laten, op hun vaart van niets naar nergens. Want het zijn in mijn provincie altijd toeristen die lokaal alle wegverkeer stilzetten. Beroepsvaart is zo slim om vaarroutes te kiezen waarop er geen belemmeringen zijn.

Zelden werd deze waarheid me zo ingewreven als op woensdag, toen álle bruggen die ik onderweg passeerde over een doorgaande vaarverbinding open stonden of open gingen bij mijn komst.

Alleen maakte deze samenloop van omstandigheden me lacherig.

Eén keer moeten wachten op de trage doorkomst van een pretjacht is namelijk vervelend. Dat breekt het ritme van het fietsen. Zelfs als het niet uitmaakt hoe vroeg of laat ik ergens aankom. Daarom plan ik mijn routes ook altijd om kruispunten met verkeerslichten heen.

Bij de tweede keer wachten voor een open brug is lijdzaamheid de beste reactie.

Een derde gedwongen stop went al.

De vierde pauze in korte tijd dwong me tot hoofdrekensommetjes in de kansberekening.

Vervelender daarom woensdag waren de vele wegwerken plotseling — door gemeenten vlak voor de verplichte bouwvak nog even ingepland, maar die vast niet nog niet zijn afgerond als de bouwvakkers allemaal op vakantie zijn.

Mij ontgaat het nut om anderhalf jaar lang een pad helemaal voor fietsers te verbieden, en dan de verplichte nieuwe route onmogelijk te maken door daarin de weg op te breken om rioolwerken te doen.

Zomer in Fryslân, dat is dus een zaak van stilstaan en wandelen met de fiets op de nek.

Nu ja, het waaide eens niet. Wat vast kwam omdat het een miezertje regende.


Te fietsen | week 28
ongelukken

Ruim een jaar geleden viel ik hard met de fiets. Een hond dartelde de weg op vlak voor me, en daar was geen ontwijken aan. Flinke schaafplekken waren het directe gevolg; en een gul bloedende hoofdwond; want ik had mijn bril in mijn wenkbrauw gemept.

Het lelijk rode litteken op mijn linkerpols herinnert nog altijd aan dat ene moment. Maar zelfs dat aandenken zal vervagen.

Ik heb wel iets anders aan dat ongeluk overgehouden. Iets positiefs. En dat is een permanent besef van veiligheid. Dus fiets ik liever niet op momenten dat de wegen gevuld zijn met te veel onberekenbare anderen — tijdens de spitsuren, en als de scholen in of uitgaan. Of op zondagmiddag, als lokaal de bejaarden met hun e-bikes allemaal op dezelfde fietspaden willen rijden.

Blijft er nog genoeg ruimte over om te fietsen. Want Nederland mag dan een fietsland heten, tussen de steden is er zelden iemand onderweg te zien.

Ook valt me ineens alle nieuws op over de veiligheid en ongelukken.

Mij lijkt het dat fietsen éen van de veiligste manieren is om je voort te bewegen. Als ik na ga wanneer ik dit jaar echt even gevaar liep, dan waren dat vrijwel steeds freak-accidents. Eens doken er twee reeën op, op mijn pad door het bos, waarvan ik de achterste enkel ontwijken kon door heel hard te remmen.

Maar de grootste schrik kwam laatst van twee hoenders, die onzichtbaar voor mij ’s avonds laat zaten te soezen op het warme asfalt van de weg, en die erg panisch opvlogen toen ik bijna op hen was.

En dan was er nog het moment anderhalve week terug toen ik bijna omver werd gereden door een jonge vrouw, die me tegemoet fietste, en hangend op haar stuur druk met haar telefoon in de weer was. Heb je een vier meter breed fietspad. Kan daar nog bijna een frontale aanrijding op ontstaan omdat iemand een beeldschermpje veel belangrijker vindt dan d’r fiets onder controle houden.

De tijd vertraagde, terwijl ik naar haar schreeuwde, en mijn banden vierkant remde.

Ik weet nog te hebben gedacht: weinig is zo zinloos als pijn te moeten gaan lijden door de domheid van een ander.

Onze voorwielen raakten elkaar. Hard. Maar ik stond al bijna stil, dus was het niet moeilijk om overeind te blijven.

Onglipte me toch nog een gesiste verwensing. Per ongeluk.


Te fietsen | week 29
functionaliteit

Meer dan éen fiets heb ik. Hoeveel precies zou ik zo niet eens kunnen zeggen. Want in mijn schuur hangen ook losse frames. En er zijn meer losse wielen dan ik zo weet van heb. En tezamen met wat dozen aan oude onderdelen zou ik best nog een fiets of wat erbij kunnen maken.

Zes heb ik er in regelmatig gebruik. Gewoon omdat niet alle fietsen gelijk zijn.

Soms zijn de eisen wel heel elementair. Er is een exemplaar dat weleens de hele dag bij de bushalte moet staan wachten. En dit dient vooral onaantrekkelijk te zijn voor dieven. Dat het ding nog rijdt ook, en remt, en zelfs het licht het doet, is al bijna meegenomen.

Vorig jaar pas schafte ik me een nieuwe vierdehands racefiets aan. Tot dan meende ik namelijk dat het bij fietsen eerst om de motor gaat, en daarna pas om de kwaliteiten van de rest. Dat bleek een misvatting te zijn. Snelle en lichtgebouwde fietsjes rijden alleen voor het gevoel al sneller en lichter.

Dus kwam er dit jaar een andere vierdehands racefiets bij, van hetzelfde merk en vroege bouwjaar. Om ook een leuk licht fietsje te hebben met spatborden erop; voor als het dreigt te gaan regenen of als de wegen er al nat bijliggen. Kost enkele tientjes, en nog wat meer om het ding goed op te knappen. Maar dat is mijn lol dan ook. En andere hobby’s kosten aanzienlijk meer geld.

Alleen merk ik dus nu ook steeds eenzelfde ontwikkeling door te maken met een fiets als deze me bevalt — die moet dan almaar meer aankunnen. Bijvoorbeeld, het hele jaar te gebruiken zijn.

Gelukkig ben ik niet de enige met zulke neigingen. Programmeurs kennen Zawinski’s law of software envelopment. Die houdt in dat software almaar groter in omvang wordt met de tijd, en dus trager, omdat de programmatuur almaar meer functies krijgt. Om dan uiteindelijk ook e-mail te kunnen ontvangen.

En Van den Berg’s law of bicycle envelopment houdt in dat al mijn fietsen uiteindelijk spatborden horen te hebben, een naafdynamo, LED-verlichting, een bagagedrager, en een zwaar slot — want dan zijn ze tenminste universeel te gebruiken.

Heb ik op een betaalbare wijze het probleem opgelost dat je niet éen fiets kunt hebben die alles kan. Is er toch iets onbestemds in mij dat verlangt om het liefst éen fiets te hebben waarmee alles is te doen.

Alsof het hart hoogstens ruimte heeft voor éen lieveling.


Te fietsen | week 30
asfalt

Grootste ontdekking sinds ik meer ben gaan fietsen? Dat er nog altijd onverharde wegen bestaan. Zulke zandwegen met losse stenen daarop kende ik eigenlijk alleen van vakanties.

En goed, heel boeiend zijn de meeste onverharde wegen in mijn omgeving niet. Omdat ze doorgaans van niets naar nergens leiden. Al bieden sommige wel degelijk fraaie vergezichten.

Een andere ontdekking was dat er asfaltwegen bestaan die een nog slechter wegdek hebben dan de zandpaden met al hun stenen. Beruchtste voorbeeld dat me zo te binnen schiet, is de Nije Leane van Groot Wijngaarden richting Heerenveen. Die werkelijk alleen bestaat uit een schilferende korst aan kruimelend asfaltgruis, daardoor geen meter vlak is, en die erg ongenaam rijdt. Hoe dik en verend de luchtkussens van mijn banden ook zijn mogen.

Daaraan gekoppeld is de ontdekking dat de ene gemeente zijn wegen aanzienlijk beter verzorgt dan de andere. Gemeentegrenzen worden nogal vaak aangegeven door een plotselinge verandering van de kleur in het asfalt — waarop het ineens heel wat beter, of juist aanzienlijk minder prettig fietst.

Vlakbij mijn huis, bij een fietspad dat veel door schoolgaande jeugd gebruikt wordt, staan er in mijn gemeente ook plots wel straatlantaarns langs de weg, terwijl de wat armere buurgemeente deze daar heeft weggelaten.

Niet dat mijn woongemeente alles goed doet overigens. Deze volgde namelijk in de bebouwde kom gewoon een merkwaardige trend van vrijwel overal. Door het wegdek van alle fietspaden niet alleen rood te maken, maar ook nog van een extra laag split te voorzien. Waardoor zulke fietspaden aanzienlijk meer rolweerstand bieden dan het asfalt daarnaast waarop de auto’s rijden; en dus onplezieriger fietsen.

En ja, in andere landen mochten ze willen dat ze onze wegen- en fietsinfrastructuur hadden. Wij hebben tenminste geen onverwachte kuilen in onze wegen. En hier zijn de automobilisten eraan gewend de weg met anderen te moeten delen.

Alleen fiets ik meestal hier.


Te fietsen | week 31
luchtweerstand

133,78 kilometer per uur rijden, stelt helemaal niets voor in een redelijke auto. Interessant aan de pogingen van het TU Delft-team om met een fiets die snelheid te bereiken, zijn daarom de problemen waar zij op stuitten.

Een fiets moet veel lichter van gewicht zijn dan een auto. Anders is dat ding nooit in beweging te krijgen. Of te houden. En lichte constructies vergen altijd compromissen. Aan slechte auto’s is het wel degelijk te merken als die meer dan honderd in het uur rijden; dat ze heel wat weerstand te overwinnen hebben op die snelheid.

Eenmaal op tempo vervormde de romp van de recordfiets: VeloX3. Dat probleem moest ter plaatse nog worden opgelost. Daar in Battle Mountain VS, in het midden van niets.

Boven de dertig kilometer per uur begint bij het fietsen de luchtweerstand namelijk zwaar te tellen — al weegt ook de rolweerstand mee; recordpogingen op rails zouden een grotere kans van slagen hebben.

De kracht die nodig is om de luchtmuur te slechten, kwadrateert namelijk met de snelheid. Vandaar dat de recordpogingen op hoogte plaatsvonden, daar is de lucht minder dik.

Vandaar dat de VeloX3 alleen maar rechtuit kan rijden, en als fiets dus alleen voor recordpogingen nut heeft — een zo dun mogelijk profiel is volgens de huidige inzichten blijkbaar aerodynamisch het meest ideaal.

Vandaar dat de fietser achterover in een gesloten cocon ligt, niets ziet, en op een beeldschermpje moet kijken om te weten of hij wel op de weg blijft.

Ondanks al deze specifieke eisen, en het gegeven dat het jaren kostte voor het bestaande snelheidsrecord overwonnen werd, voelt die 133,78 km/u toch niet als bijzonder snel. Dat zal door het autorijden komen; waar de menselijke geest nog altijd niet goed op berekend is.

Maar bergje af heb zelfs ik weleens flink snelheid gemaakt.

En even geleden reed ik, meerdere kilometers lang, op een vlakke weg, rond de 48 kilometer per uur. Toegegeven, de omstandigheden waren speciaal — ook al omdat mijn snelheid lang zo hoog niet leek. Ik hijgde ook niet eens, en had mijn handen gewoon ontspannen op het stuur. Want ik peddelde windje mee in het zog van een groep amateurwielrenners die met een soort ploegentijdrit bezig waren.

Fred Rompelberg fietste ooit éen mijl lang met een gemiddelde van 268,831 kilometer per uur. Ook hij had de problemen van de luchtweerstand op een verstandige wijze opgelost; hij liet een raceauto voor hem de wind breken.

[ wordt vervolgd ]


Te fietsen | week 32
Eibersburen


* click voor groter

Wat me telkens aan het fietsen verbaast, is dat er een band kan ontstaan met sommige plaatsen waar je doorgaans niet eens de moeite neemt om af te stappen.

Want zou ik mijn meest memorabele fietsmomenten in 2013 moeten samenvatten in éen woord, dan luidt dat ‘Eibersburen’. En waarom?

Eibersburen stelt op zich niets voor.

Zelfs de brug, waar het mij om gaat, ligt op een route van niets naar nergens. In het zuiden ligt de wereldstad Lutjegast. In het noorden loopt de weg door naar Visvliet.

En weliswaar heeft Visvliet nog een heel verleden, en loopt het riviertje de Lauwers er langs — die weer heel belangrijk is als grens voor de Friezen [de tongval in de provincie heet Westerlauwers Fries]. Sinds het treinstation er gesloopt werd, en Bob den Uyl zich daar over opwond, heeft niemand zich nog iets aan Visvliet gelegen laten liggen.

Ik rijd er weleens doorheen alleen, terug van een rondje Lauwersoog — of heel soms op de heenweg al.

En hoewel ik sneller thuis ben via Stroobos, moet de brug bij Eibersburen dan toch ook even worden meegepakt. Want kijk naar bovenstaande foto. Van A naar B is hemelsbreed niets, maar vergt over de weg ineens een kilometer. Aan weerszijden zijn lange hellingen gelegd, met haarspeldbochten bovendien voor wie zijn weg langs het kanaal vervolgen wil.

Die lange hellingen maken dat de brug een makkelijk klim is — een lokale fietsbrug is al steiler. En ook die haarspeldbochten zijn minder bijzonder dan het lijkt — zo logisch worden de meeste fietspaden immers niet aangelegd, bij kruisingen is het zo vaak vreemd manoeuvreren

Toch was mijn directe associatie toen ik voor het eerst de brug over reed er éen met buitenland.

En zolang dat gevoel blijft, of de herinnering aan dat gevoel blijft leven, is die brug speciaal. Voor nu. Want het kan best zijn dat ik er in 2014 nooit meer passeer. Ik moet er telkens voor omrijden.


Te fietsen | week 33
Oude dijk

Door het fietsen leer ik weliswaar mijn regio beter kennen. Tegelijk wordt daarbij ook duidelijk hoe gebrekkig mijn kennis is.

Want waarom loopt een weg zoals deze loopt? Met soms van die rare bochten erin?

In het hoge noorden, richting Waddenzee, speelt dan ook mee dat de kustlijn er vroeger anders was. Een minuscuul dorpje in een weiland blijkt dan ooit een bedrijvige havenstadje te zijn geweest. Of een onopvallende sloot nabij was ooit een rivier; en draagt dan zelfs nog die naam.

Dus moet het verleden weleens te hulp schieten om mijn kennis over het heden groter te maken. Wat dan kan omdat er behoorlijk wat oude kaartmateriaal online staat.

Op de website WatWasWaar is van vrijwel alle plekken in Nederland te bekijken hoe die er in de negentiende eeuw bijlagen.1

Dichter bij huis voor mij is er de site Friesland op de kaart, met beeldmateriaal dat teruggaat tot 1718. Bovendien zijn deze kaarten ook in Google Maps te bekijken — zodat de huidige situatie in éen beeld is te vergelijken met hoe het ooit was.

Grappig vind ik het dan om te zien dat nogal wat wegen waar ik vandaag over fietsen kan er drie eeuwen terug ook al lagen. Met vaak dezelfde bochten erin.

Verrassendst was evenwel dat me door de kaarten pas duidelijk wordt waar er overal veen is afgegraven. Want veel van wat nu weiland is, of akker, was ooit hoogveen of laagveen. En na de afgraving niet zelden ook nog een tijdlang water.

Wat dan weer verklaard waarom zo veel wegen nog altijd hoger liggen dan het omringende land. En niet zelden ‘hooiweg’ heten, of ‘hogeweg’

Of dat wegen die nu ‘Oude dijk’ heetten indertijd die naam ook al hadden. Terwijl er toen nog wel water was dat spoken kon.

  1. De website werkt alleen niet in Opera []

Te fietsen | week 34
meten iii

Het Nederlands is soms onverwacht rijk. Ineens blijkt de taal dan namelijk woorden te bezitten die direct een simpel onderscheid mogelijk maken. Daar waar het in andere talen aanmodderen blijft.

Zo maken wij een onderscheid tussen ‘fietsen’ en ‘wielrennen’.

Voor de ene activiteit moet je je omkleden in nauwsluitend pakje, en een helm opzetten. En een donkere zonnebril niet te vergeten. Bij die andere bezigheid telt dat allemaal niet. Wielrenners lijken hier ook al gauw raar.

Uitslovers.

Elders maakt de taal geen verschil tussen de ene manier van fietsen en de andere. In het Engels heet alles ‘cycling’. En wat de meeste Engelstalige fietsfora gauw vermoeiend maakt, is dat de leden misschien wel weten dat er verschillende manieren aan fietsen bestaan, maar dat ze daar vervolgens niet naar handelen.

Bovendien is de infrastructuur in landen als het Verenigd Koninkrijk en de VS nauwelijks ingericht op fietsers. Of wielrenners. Wie daar op een fiets rondrijdt, is al gauw avant garde; een dissident. Wat ‘cycling’ al gauw tot een bekeringsgodsdienst maakt, met onvermoeibaar fanatieke zendelingen.

Dus zoek ik online wel de Engelstalige fietsfora op om de nuttige technische informatie die ze soms brengen. Maar de meeste discussies daar laat ik passeren.

Bekeek ik laatst toch een woordenstrijd over de vraag of je niet beter af bent zonder fietscomputer. Een discussie waarin al gauw nogal dogmatische stellingen betrokken werden.

Toch bleek ik onverwacht een mening te hebben over dit onderwerp. Een onpopulaire mening bovendien; want eentje die veel te genuanceerd was om op te vallen binnen de woordenwisseling.

Het is namelijk heel goed mogelijk om wel een fietscomputer te monteren, en om daar dan vervolgens nooit op te kijken. Wordt toch de op zich nuttige informatie vastgelegd hoeveel kilometer een voor- of achterband inmiddels mee gaat. En of de rek in de ketting niet weer eens gemeten worden moet.

Dat is echt geen data waardoor ik ineens boven mijn macht zou gaan fietsen. Of waardoor er plots onderweg niets meer te genieten zou zijn.

Het gaat nu eenmaal om het gevoel.


Te fietsen | week 35
meten iv

Geen merkwaardiger maat op de fietscomputer dan die van de gemiddelde snelheid.

Want, rijdt maar eens een eindje door een stad, en stop een paar keer netjes voor verkeerslichten. De gemiddelde snelheid ligt ineens kilometers lager dan er gefietst werd op de momenten dat er tenminste gefietst kon worden.

Nuttiger zou het daarom zijn als fietscomputers voortaan een kruissnelheid aangaven — een simpel algoritme gebruikten om te tonen hoe hard er gereden is terwijl er op een constant tempo werd gereden.

De hoogste gemiddelde snelheden haal ik merkwaardig genoeg ook altijd op de langste ritten die ik maak.

Toevallig woont naaste familie honderd kilometer verderop. En toevallig telt de fietsroute naar hen toe amper dertig scherpe bochten over die honderd kilometer waar ik vaart voor moet minderen. Dertig bochten en éen enkel stoplicht zijn de enige barrières op die hele rit die me dwingen om te remmen, of zelfs stil te staan; waar ik dus niet op kruissnelheid fietsen kan.

Geef me zo’n rit ook nog een windje mee, en mijn fietscomputer zal na afloop een gemiddelde aanwijzen dat boven de dertig kilometer per uur ligt — over die hele honderd kilometer.

Zelfs als ik race zou zo’n gemiddelde nog onmogelijk te halen zijn op een kort ritje van vijf, zes kilometer naar de andere kant van de stad hier.

Zwijg ik nog over de effecten van het weer en het verkeer op de gemiddelde snelheid bij een rondje.

En eerder is in deze reeks al eens beschreven dat mensen in het donker altijd langzamer gaan.

Nuttige informatie die een fietscomputer wel geven moeten zou, en nu doorgaans mist? De computer op mijn stadsfiets geeft ook de temperatuur aan; en dat blijkt onverwacht prettig. Een ingebouwd kompas was ook niet verkeerd — maar dan gaan de gedachten al richting GPS.


Te fietsen | week 36
pech onderweg

Heel soms maar is pech onderweg op de fiets niet eens echt vervelend. Toen laatst een linkerpedaal het opgaf, maakte dat de rit enkel wat avontuurlijker dan de bedoeling was. Want ik kon gewoon doorfietsen; met het pedaal los om de as geschoven. Durfde alleen niet te gaan staan om mijn rug te ontspannen, zoals mijn gewoonte is, omdat het ding onderweg wel degelijk een paar keer van de fiets is gevallen.

Eén keer huppelde het pedaal nog bijna een nogal volle sloot in ook.

Werd het verderop ineens behoorlijk mistig, terwijl het daglicht ondertussen ook al verdwenen was. Normaal al lastig. Maar met de angst erbij je linkerpedaal te kunnen verliezen en dan niet meer terug te vinden plots razendspannend.

Die pedalen zinden me alleen toch al niet. Ze kraakten in het gebruik. Helaas waren de dingen net wat te duur geweest in aanschaf om ze meteen alweer af te schrijven.

Op vrijwel alle andere momenten is pech domweg naar. Niet alleen kost pech vaak tijd. Ik ben daarna ook zo merkwaardig lang het vertrouwen kwijt in mijn fiets.

Tienduizenden kilometers mogen dan tot op dat moment probleemloos verreden zijn. Eén keer een lekke band, en vervolgens is elk gat in de weg dat de normale gang even verstoort de aankondiging van weer een lek. Want lekke banden melden zich zo zelden met even een hevig sissen. Het eerste teken is altijd dat een wiel ineens minder prettig door rolt, en daarop begint te bonken.

Tot alle lucht uit de band gelopen is en het rubber ineens flubbert rond de velg. En er gestopt moet worden. Een vreselijk moment. Juist bij het fietsen voelt iedere stop voor de eindbestemming als de niet gewenste onderbreking van de normale gang van zaken.


Te fietsen | week 37
testosteron

Fietsen is voor mij een solitaire bezigheid. Mij interesseert het vooral om in mijn eentje in een landschap te zijn. Commentaar van een ander heb ik daar niet bij nodig. Laat staan dat ik gezelschap opzoek om het gezellig te hebben tijdens de rit.

Waarmee niet gezegd zij dat ik de mensen niet zou begrijpen die enkel in gezamenlijkheid hun ritten maken. De vaste zondagochtendploegjes; waarvan iedereen vaak ook nog allemaal dezelfde trui draagt. De groepjes waarvan alle leden een kekke zonnebril op hebben; ook als het regent.

Er zit alleen éen aspect aan die groepsvorming dat me helemaal niet bevalt.

Ploegjes aan hardfietsers bestaan meestal enkel uit mannen. En die mannen zijn onderling altijd zo competitief. De orde binnen de roedel moet nu eenmaal vaststaan. En daarom worden nieuwkomers altijd getest.

Daar is alleen aan onderuit te komen door óf uitzonderlijk hard te fietsen, óf uitzonderlijk langzaam — en dus door ongevaarlijk te zijn; en daarmee geen man.

Maar geen van mijn fietsen zou bijvoorbeeld aan een groepsstandaard voldoen, vanwege te zwaar. Of anders wel te oud.

En toch werd ik dit jaar éen keer meegesleept in de testosterondrift van een paar groepjes wielrenners.

Het was nog zomer toen. En vlak voor de Ketelbrug tussen de Noordoostpolder en Flevoland werd ik ingehaald door een groepje identiek geklede fietsers. Achter hen reed een busje met dezelfde sponsornaam.

Maar, zo veel harder dan ik reden ze de brug niet eens op. Wat me met enige trots vervulde — want ik had er op dat moment al 75 kilometer op zitten.

Waarschijnlijk is dat de renners voor me al hadden gezien dat de brug open stond, en stevig doorrijden niet zo zinvol was.

Er moesten namelijk zeiljachten door de brug. Alleen duurde dit een tijd. Het lukte niet al deze schepen om laverend tegen de wind in de doorgang te maken. Eentje werd na twee vergeefse pogingen via een luidspreker meegedeeld nu maar even te moeten wachten.

Ondertussen was ik vooraan bij de slagbomen aangekomen, waar nog een troepje wielrenner stond te wachten. Even later bleken er drie teams op de brug te staan. Allemaal gekleed in aerodynamische tijdritpakjes. Allemaal begeleid door busjes. Bezig aan een soort centrale training leek het.

Maar vragen kon ik dat niet — ik werd genegeerd met mijn oude fiets, en mijn harige benen.

Ging ondertussen om me heen alle stoere mannenpraat wel gewoon door.

Eenmaal de brug weer dicht was, en de barelen omhoog gingen, stoven de eerste fietsers weg. Groep per groep ging het, om elkaar niet in de weg te zitten. En daar tussendoor reed ik. Harder dan welk moment ook in 2013. Belachelijk hard zelfs gegeven mijn normaal zo bedaarde tred.

Alleen kostte het geen enkele moeite 48 km/uur te rijden, die paar kilometer naar Swifterbant. De derde groep wielrenners was ik bijna nog voor gebleven ook.

En tegelijk was er zelfs de troost om toch redelijk op het gemak een renner bijgehouden te hebben die uit de eerste groep had moeten lossen.

Toen sloeg ik rechtsaf — waar zij allen links gingen. Toen was er weer de gebruikelijke stilte, die de ruimte bracht om na te denken wat er nu eigenlijk precies gebeurd was.


Te fietsen | week 38
het regent bijna nooit

Het regent niet heel vaak hier, zo luidt het woord — ondanks de actuele statistiek dat 2013 de natste herfst in jaren heeft. En dat in Nederland relatief weinig regen valt, wil ik ook best geloven.

Alleen wordt dan de vraag toch waarom de wegen er vanaf oktober bijna altijd nat bij liggen.

Of ik in de wintertijd nu in de regen rijdt of niet. Bijna altijd moet de fiets opdrogen eenmaal thuis, en dan afgeschuierd worden om alle zand dat op het frame gespat is. Kan ik nog zulke goede spatborden hebben.

Gerard Poels uit Grave houdt sinds 2008 de website Het regent bijna nooit bij. Daarop vermeldt hij hoe vaak hij in de regen fietste tijdens zijn woon-werkverkeer naar Nijmegen. Ritjes van zeker veertig minuten zijn dat.

En Poels is iets negatiever dan het KNMI als het om de gemiddelden gaat — terwijl ook hij zelden in de regen rijdt. Wat dan komt omdat een buitje van niets bij hem even zwaar telt als een hele rit in de neerslag. Nat is nat.

Nog interessanter vond ik evenwel een reactie van KNMI-medewerker Peter Siegmund, die een langjarig statistiekje opstuurde aan Gerard Poels. Daarop staan de kansen die iemand heeft om in de regen te rijden in Nederland.

Siegmund schrijft:

Wie een uur buiten is, heeft een kans variërend van 9% in mei tot 16% in december om nat te worden. Voor een periode van 4 uur zijn de kansen ongeveer dubbel zo groot, respectievelijk 18% en 30%, en voor een dag is de kans op neerslag ongeveer 50%. De kans op neerslag in een periode van een week is het kleinst in juni, maar nog altijd 91%.

En plots ligt het dus toch nog net anders.

Het regent niet veel in Nederland. Maar het regent wel geregeld. Wat dan weer verklaart waarom de wegen er zo vaak nat bij liggen als de zonnekracht er niet meer is om ze meteen op te drogen.


Te fietsen | week 39
klimaat

Vreemd hoe mensen soms na éen woord al bijna niet meer serieus genomen kunnen worden. Een bijvoeglijk naamwoord dan ook nog.

In haar prachtboek Breasts bespreekt Florence Williams medisch onderzoek in Denemarken. En terloops meldt ze daarbij dat het land zo’n verschrikkelijk Noordzeeklimaat heeft.

Die mededeling dient verder geen enkel doel. Bovendien legt Williams niet uit wat een Noordzeeklimaat inhoudt — laat staan wat daar verschrikkelijk aan is.

Zelfs woont mevrouw in het midden van de VS, waar het weer zo prettig extreem kan veranderen van het ene moment op het andere.

Een Noordzeeklimaat lijkt me nu net gematigd in alles.

En goed, dan ben ik ook geen Maarten van Rossem, die het klimaat hier het beste aller klimaten vindt — nooit meer dan een dag of wat te warm in de zomer, zelden heel lang koud in de winter; ideaal voor een schrijver of een onderzoeker kortom.

Toch trok ik me de opmerking van Florence Williams aan. En dat komt door het fietsen het hele jaar door. Want voordien was mijn bestaan zo comfortabel centraal verwarmd dat bijna al het weer heel makkelijk te negeren was. Inmiddels heb ik meer idee gekregen van wat normaal is, en dus gemiddeld.

En klimaat is niet anders dan een weergemiddelde, genomen over veertig jaar.

Met dit gemiddelde kan ik heel wel leven. Omdat gemiddelden nu eenmaal ook zo werken — die zijn nu net de doorsnee waar je aan gewend raakt.

Zelfs al betekent dit dat mijn fietsen maar beter spatborden kunnen hebben; anders dan die in de VS; waar het zo veel minder vaak regent.

Problemen heb ik eerder met de afwijkingen van de normale toestand. Zoals de te koude en schrale oostenwind die me van december 2012 tot in april dit jaar gepest heeft. Waar een zuidwestenwind zo veel normaler zou zijn geweest; want gemiddeld.

Omdat deze ’s winters van over zee aan komt waaien, is die alleen al minder kil.


Te fietsen | week 40
dynamo

Geen kwaad woord over de naafdynamo van mij. Een betere manier om fietsverlichting van stroom te voorzien bestaat er niet. Voorlopig. Want naafdynamo’s werken altijd, en dan ook nog vrijwel ongemerkt.

Feit is alleen wel dat ik het hele jaar met zo’n ding rondrijdt, dat eigenlijk alleen met regelmaat wordt ingezet als de klok op wintertijd staat.

Bovendien heb ik niet al mijn fietsen van een naafdynamo voorzien.

Daarom las ik me toch even in over iets nieuws: de Velological Rim-dynamo. Die vergt namelijk niet de aanschaf en montage van een heel nieuw voorwiel. Weegt ook lang zo veel niet als een naafdynamo. En slijt al evenmin tijdens al die maanden van het jaar dat licht op de fiets niet de hele tijd nodig is; anders dan de lagers van een naafdynamo doen.

Bovendien neemt een velgdynamo het bezwaar weg dat er altijd kleefde aan de ouderwetse fietsdynamo’s — die eigenlijk alleen goed tegen de buitenbanden aanliepen die een regelmatig ribbeltjespatroon hadden.

Lijkt me alleen wel een vraag hoe een velgdynamo het zou doen onder wat extremere omstandigheden. Als het regent. Of als die regen bevriest.

Pluspunt is dan weer wel dat zo’n velgdynamo in het gebruik mooi éen kant van het wiel schoonhoudt voor wie velgremmen heeft — wat dan scheelt; want velgremmen die hebben ook altijd moeite om meteen aan te grijpen in de nattigheid.

De Velological Rim-dynamo blijkt helaas alleen behoorlijk aan de prijs te zijn. Daar zijn zeker twee hele voorwielen met een erg goede naafdynamo voor te kopen. Of op zijn minst vijf à zes HR dynamo’s die nog via een band spelen.

Dus zijn lampen op batterijen of accu’s voorlopig de meer aangewezen oplossing voor mijn fietsen die niets permanents van node zijn.


Te fietsen | week 41
pekel

De winter van 2012/2013 begon eind vorig jaar ongeveer in deze periode. Dus had ik niet verbaasd mogen zijn dat er laatst weer gestrooid werd op de wegen. Toch duurde het even voor ik begreep waarom me een langzaam rijdende vrachtauto met geel zwaailicht tegemoet kwam.

Misschien was het ook geen verbazing die ik voelde. Wellicht had teleurstelling de overhand; omdat het idee nog een beetje aardige herfst mee te kunnen maken nu helemaal een illusie was geworden. Winter is het alweer. En wen daar maar aan.

Dat strooien gebeurde uit voorzorg, in de avond voor de nacht dat het weer eens echt koud zou worden.

En strooien uit voorzorg ziet er altijd wat raar uit. Ineens liggen er breed uitgewaaierde lijnen wit poeder op de weg. Lijnen met af en toe een klont als witte plek.

De bedoeling is vervolgens dat het verkeer die uitgewaaierde lijntjes nog verder uiteen rijdt, en verdeelt, zodat heel het wegdek overdekt raakt met zout — dat het vriespunt van water doet dalen — zodat er minder gauw ijsvorming is op het asfalt.

Komt er onvoldoende verkeer langs, of heeft dit verkeer enkel dunne banden — zoals op de fietspaden — dan ligt het witte goed er soms dagen later nog, als het ondertussen niet geregend heeft.

Dat zout lijkt dan ook altijd op sneeuw, vanwege dat wit, gek genoeg.

En hoewel de goede zorgen van alle overheden voor de weggebruikers deugd doen, komen met het zout op de weg ook zorgen. Want niets is zo ruïneus voor een goed lopende fiets als pekel. Eén ritje door gul opspattend zout water, en de ketting zal er harder van slijten dan al die duizenden kilometers in het hele jaar tot dan.

Nog altijd heb ik mijzelf geen Clubman gemaakt — of een vergelijkbare simpele fiets die nauwelijks onderhoud behoeft. Dat wordt nu al de derde winter op een rij.


Te fietsen | week 42
spatborden ii

Ingehaald word ik zelden door andere fietsers. Wat niet eens een grote verdienste van mij is. De meeste fietsers rijden domweg niet zo heel snel. Die kuieren wat op wielen. Ze vermijden alle inspanning. Wat mede zal komen omdat bijna iedereen op te zachte banden rijdt.

De paar keer dat iemand wel sneller fietst dan ik is dat meestal een wielrenner, in een strak pakje, met een helmpje op.

En ingehaald worden door iemand met een helmpje op is niet erg. Zo heb ik besloten. Die helm betekent namelijk dat het mijnheer serieus is. Daarvoor past enkel ontzag.

Toch ga ik altijd iets sneller rijden na te zijn ingehaald. Want zelfs al ontken ik dat liever, competitiedrang is mij van nature niet vreemd. Dat werd allemaal al lang geleden in de baarmoeder hormonaal bepaald.

Zelfs al wil ik helemaal niet zweten.

Vorige week haalde mij onderweg naar Groningen een wielrenner in, die tegelijk amper sneller reed. Mijn excuus was dat ik een koek at, en daardoor mijn tempo had laten zakken. En toen kwam daar ineens een lange fietser voorbijzetten, met een helmpje op.

Ik zag hem pas weer goed een kilometer of vijf verderop. Toen hij stond te wachten voor de brug in Vierverlaten. En dat is een merkwaardige brug. Wachten duurt er lang. Schepen kunnen er namelijk niet op normale snelheid doorheen varen. Dat moet heel langzaam, omdat er meteen een onmogelijk scherpe bocht richting suikerfabriek op hen wacht.

Het was mistig die ochtend, en klammig koud. Hoewel het niet regende lagen de wegen er al die tijd nogal nat bij.

En vooraan bij de slagbomen van de brug was er ruim tijd om te zien dat de vieze wegen een grote rotzooi hadden gemaakt op de fiets en achterop de kleding van de man die mij had ingehaald. Hij huiverde bovendien zichtbaar, na een minuut of wat. En hij stoof weg toen de brug weer dicht was; waarschijnlijk om zich zo gauw mogelijk warm te fietsen.

Was ik toch weer eens erg blij met mijn spatborden, en mijn dagelijkse kleding.


Te fietsen | week 43
kijken

Veel van mijn fietsen, en misschien wel te veel, bestaat uit ritten over vertrouwde routes naar vaste bestemmingen. En die zijn tezamen weliswaar goed voor de conditie, en leuk om mooi veel kilometers te maken in een jaar. Alleen doodt die routine ook zo makkelijk iets.

Ik kom op bekend terrein er niet meer toe om onbevangen rond te kijken.

Hoogstens valt op welke invloed de seizoenen hebben — al moet ik zelfs daar dan al bewust op letten.

Wonderlijk genoeg viel me bijvoorbeeld pas door de zware storm van eind oktober op hoe veel bomen er langs mijn routes staan. Omdat er ineens heel wat bomen waren omgewaaid. Toevallig woon ik de zwaarst getroffen provincie, en dan ook nog in een lommerrijke streek. Daar waar het boomtegroen zo knusjes schaduw geeft.

Om al dit probeer ik om elk weekend éen lange rit te maken die niet op routine gaat. Waarbij ik mijzelf verplicht om tenminste een deel over nieuwe wegen te fietsen. Zodat de blik naar buiten open gaat. En ik weer eens echt om me heen kijk.

Waardoor dan bijvoorbeeld wel het vele opvalt dat overal in Nederland gelijk is, en waar van ik toch geen deel uitmaak. Vaders die met hun zoontjes naar voetbal fietsen, vroeg op de zaterdagochtend. Volgeladen auto’s die thuis komen met de boodschappen voor de hele week.

Toevallig vielen de laatste ritten op de zaterdagen samen met de komst van Sinterklaas in Nederland. Want niet overal komt de Goedheiligman tegelijk aan. Dat kan ook niet. Daar zit dus weleens een week tussen.

Dus kon het dat ik binnen twintig kilometer verschillende hulp-Sinterklazen zag, elk bij een eigen boot iets buiten een dorp. Artiesten betrapt vooraf aan hun optreden. Een toevallig beeldrijm, alleen te zien voor mij omdat ik zo’n tijd langs hetzelfde water reed.

En in de dorpen vielen me op hoeveel mensen er met zo’n optocht bezig zijn. De leden van de fanfares, ronddrentelend in hun uniformpjes. De hiep-hiep-hoera-pet meestal nog onder arm geklemd. Politie was er ook overal dominant te zien, in fluorescerende hesjes.

Enkel het publiek aan kinderen ontbrak overal nog. Terwijl het zonder kinderen toch niet kan.


Te fietsen | week 44
standlicht

Zat er gisteravond weer een man aan mijn achterlicht te prutsen. En met de beste bedoelingen. Dat licht gaf nog licht. Terwijl de fiets schijnbaar onbeheerd in het rek was geparkeerd. De beste man dacht me van dienst te zijn door het lampje uit te knippen; en zo mijn batterijen te sparen.

Terwijl mijn achterlicht door een dynamo aangedreven wordt. En dus helemaal niet op batterijen werkt. Laat staan dat er een aan-en-uit knopje te vinden zou zijn.

‘Standlicht’ heet de technologie waardoor een achterlicht nog brandt zonder dat fiets rijdt. Die simpelweg inhoudt dat een condensator in de lamp tijdens de rit een klein beetje stroom opslaat, om bij stilstand vervolgens geleidelijk te ontladen.

Dit moet van de wet in Duitsland. Het is een veiligheidsvoorschrift daar dat fietslampen ook licht geven als de fiets niet rijdt; als de fietser bij een kruising of verkeerslicht staat te wachten om verder te mogen. Zo’n licht moet dan zeker nog een minuut branden. Liefst meer.

‘Standlicht’ blijkt alleen in Nederland nog altijd een vrijwel onbekend fenomeen te zijn. Helemaal in de steden. Waar goede fietsverlichting toch al zo’n schaars artikel is; enkel omdat fietsen er niet te aantrekkelijk mogen worden voor dieven.

Alleen rijd ik ook over andere wegen in het donker — wegen die helaas weleens gedeeld moeten worden met idiote mannen in dikke tweedehandsjes, die zo graag 120 rijden waar de limiet toch echt op 60 km/u is gesteld.

Dus heb ik de beste fietsverlichting gemonteerd die er te koop is voor gebruik met een naafdynamo. Kan ik nu zeggen. Omdat pas de recente aankoop van de B&M Secula me ook tevreden maakte over het achterlicht.

De beste fietslampen voor gebruik met een dynamo komen uit Duitsland.

Dus heb ik standlicht.

En daarom is me ondertussen al weet niet hoe vaak de wrevel overvallen dat ik iemand zie rondscharrelen bij mijn fiets. Waarin ik nog steeds direct een dief vermoedt. Om dan weer een brave ziel aan te treffen die meende goed te kunnen doen.


Te fietsen | week 45
handschoenen i

Wie warme handen wil hebben, moet zijn polsen goed inpakken. Zo bezien kunnen de badstoffen polsbandjes die sommige tennissers ’s zomers dragen tot vrij lage temperaturen ook nog best voor handschoen spelen.

Overigens geldt hetzelfde voor enkels en voeten. Omwikkel de enkel op het punt waar uw hartslag te voelen is, en ook uw voeten blijven warm.

Vraag me niet om de redenen waarom dit zo is. Maar als ik zou moeten gissen, lijkt het wel dat of het lijf de punten waar de slagaders het dichtst onder de huid liggen als een soort thermostaat gebruikt.

Een primitieve thermostaat dan ook nog, die voor de gek te houden is.

Ik deed wat onderzoek naar wat er nodig is om warm te blijven op de fiets, omdat de lange winter 2012/2013 me achteraf gezien toch wat zwaar is gevallen. Mijn snelheid zakte in deze periode soms wel bedenkelijk weg op de langere ritten.

Tegelijk is het moeilijk kleden tegen de kou voor een fietser — bij vertrek moet het namelijk voelen voor hem om haar of er net weinig is aangetrokken. Omdat er bij het fietsen zulke grote spieren gebruikt worden, creëert het lijf als vanzelf namelijk grote warmte. Een efficiënte machine is het lichaam namelijk niet. Zelfs al is fietsen de energiezuinigste manier van transport.

Dus is het in de winter soms wel vijftien minuten huiveren op de fiets, voor het behaaglijk wordt.

En vanaf dan blijft het ook lekker warm — tot er zo vaak een moment optreedt dat het lijf te veel hitte blijft produceren, en er iets gebeuren moet, om niet te gaan zweten. Want wie zweet in de winter wordt daar extra koud van; helemaal als de route tegen de oostenwind in voert.

Vorige winter had ik dan eigenlijk als enige tactiek om af te koelen om mijn handschoenen uit te trekken; al was dat soms maar éen handschoen.

En ideaal was dat nooit.

[ wordt vervolgd ]


Te fietsen | week 46
handschoenen ii

De laagst geregistreerde temperatuur waar ik de afgelopen winter in fietste was -15° C. Dat stond tenminste te lezen op zo’n bord buiten bij een bedrijf; dat dan ook nog de tijd en de datum toont. De weerwebsites bevestigden overigens thuis dat deze waarde mogelijk was.

Toch had ik het toen niet koud. Het vroor namelijk al maanden. Gewenning had inmiddels ingezet. En ik was niet zo heel lang buiten.

Koud krijg ik het blijkbaar enkel op twee momenten. In de herfst moet mijn lichaam altijd duidelijk weer wennen aan de lagere temperaturen ineens. Een plotselinge 5° C in November kon daarmee weleens kouder zijn dan een -5° C in februari.

Dus zal er een belangrijke mentale kant zitten aan de beleving van temperatuur.

En er waren die momenten aan het einde van een wat langere fietsrit. Als ik het te warm had gehad, en zweette, maar inmiddels te vermoeid was geworden om dat inspanningsniveau vol te houden — waardoor de eigen warmteproductie afnam, en mijn zweet verkilde.

Daar is niet tegen te kleden, zo lijkt me. Dat probleem is eerder een conditieprobleem; gekoppeld aan het gegeven dat zo moeilijk ingeschat kan worden hoe je je over drie uur zult voelen tijdens dezelfde bezigheid.

Het advies van ervaren winterfietsers is om laagjes aan te trekken, of af te pellen, bij het rijden in de koude. Er bestaat zelfs raad over combinaties waarin het zweet spontaan zou verdwijnen. Wollen kleding wordt daarbij aanbevolen. En ideaal zou het dan zijn om een merinowollen basislaag te vervolgen met een kashmier truitje daar overheen.

Anderen raden dure winterjassen aan — gemaakt van stoffen die de wind van buiten tegenhouden, en toch van binnenuit ademen.

Maar zelfs die jassen zijn allereerst goed om hun extra ventilatiemogelijkheden. Pas de duurdere fietsjacks hebben ritsen onder de oksels, of op de armen, waar het te veel aan lichaamswarmte handig weg kan lekken indien nodig.

Enkel verder praktijkonderzoek zal me tonen deze winter wat werkt voor mij.

Ik heb allereerst decent zwarte handschoenen die voorlopig de perfectie vrij dicht lijken te benaderen. Die warm om de polsen aansluiten, en die ik ook kan blijven dragen bij langere inspanningen omdat ze niet zweterig worden.

Zit er nog een winddicht kapje aan dat een want maakt van deze vingerhandschoen, zou het regenen, of mocht de oostenwind het te koud weer maken.


Te fietsen | week 47
vooruitgang

De fiets waar ik in dit jaargetijde het meest op rijdt, dateert uit 1981. En in de basis lijkt het ding onveranderd. Maar nogal wat aantal onderdelen van nu zijn een stuk beter dan die van tweeëndertig jaar terug.

Dual pivot remmen zijn beter dan de remmen met éen enkel draaipunt van vroeger. Ook is er veel meer keuze in remblokjes — die zijn zelfs aan te passen naar de seizoenen.

Wielen zijn steviger en toch lichter geworden, dankzij de ontwikkelingen in velgtechnologie. Internet heeft verder de keuzemogelijkheden aan banden aanzienlijk uitgebreid; en zelfs goedkope banden hebben tegenwoordig betere antilekgordels dan de beste banden van vroeger hadden.

Mocht ik per se winterbanden willen monteren, dan zijn die ook echt te krijgen.

Een achterwiel met een cassettenaaf is bovendien veel sterker dan een ouderwets wiel waarin versnellingen en freewheel nog éen waren — want achterassen knapten in die ouderwetse constructie nog weleens spontaan.

Daardoor is ook de achtervork bij mij ooit gebroken overigens. Uit vermoeidheid, vanwege trillingen, door zo’n as.

Ook mijn extra lange spatborden zijn een relatief recente uitvinding — door lange-afstandrijders bedacht om ook tijdens uren in de regen droge voeten te houden.

En een hedendaagse naafdynamo en LED-verlichting.zijn helemaal onvergelijkbaar veel beter dan de gloeiwormpjes van lampen waar ik het vroeger mee moest doen.

Zijn er ook nog een paar kleinere nieuwigheden. Zoals kettingen die te monteren en demonteren zijn met een losse schakel. Zo’n schakel is ook apart te verkrijgen. En o zo makkelijk los mee te nemen; voor als het onmogelijk gebeurt en de ketting knapt onderweg.

Toch komt geen van deze vindingen het eerst in mij op als ik spontaan de vinding moest noemen die het het meest deed om het fietsen aangenamer te maken sinds 1981. Want die eer gaat naar het onnozele microvezeldoekje.

Het microvezeldoekje, dat thans goedkoop per rol te krijgen is in elke supermarkt, lost namelijk een probleem op dat me altijd geplaagd heeft bij het fietsen. Wat te doen na dat een pechgeval is opgelost?

Problemen verhelpen aan een fiets is altijd een merkwaardig vies werkje. Fijnstof van de remblokjes maakt de wielen toch al smerig, en als de wegen er nat bij liggen komt daar nog vocht bij en zand. Plus, een goed lopende fietsketting geeft vet af.

En bij een lekke achterband moet zowel de ketting verlegd worden om het wiel uit te nemen, als met dat wiel omgepakt om het probleem op het lossen.

Daar kunnen de handen behoorlijk vies van worden. En maak die dan maar weer eens schoon langs de kant van de weg, in het midden van niets.

Daarom had ik aanvankelijk van die condoomachtige rubber wegwerphandschoenen bij mijn reserveband gestopt. Ter preventie. Maar ziet. Met een miniem microvezeldoekje is vrijwel alle vuil simpel van de handen weg te vegen. En met wat water uit een drinkfles erbij, worden die handen zelfs heel vlot al wonderbaarlijk schoon.


Te fietsen | week 48
vastleggen

Over fietsen is niet te schrijven. Dat klinkt merkwaardig nu ik honderd keer hier mijn ideeën over het onderwerp verwoord heb. Maar wie deze tekstjes goed bekijkt, zal zien dat ze bijna allemaal over randzaken gaan.

Zelden ging het over hoe ik van A naar B reed — of van A via B naar A terug.

Fietsen is iets te vanzelfsprekend als beweging. Gedachten zijn daar verder niet bij nodig, voor wie de kunst eenmaal machtig is. Aandacht voor het verkeer wordt zelfs niet eens meer gevraagd als de rit over fietspaden gaat, op een stil moment.

Gisteravond reed ik mijn gebruikelijke rondje naar de bieb en terug. En daar was helemaal niets bijzonders over op te merken. Of hoogstens dan dat ik de 65,2 kilometer geheel in het duister moest rijden, en dat de nacht lang zo aardedonker niet was als dinsdag vorige week.

Fysiek kostte de afstand me geen enkele moeite; wat geen wonder is gezien de regelmaat waarmee ik hetzelfde rondje rijd nu al bijna tweeënhalf jaar lang. Geestelijk had ik voor afleiding gezorgd door naar podcasts te luisteren. Hoogstens is grappig dat ik inmiddels zo’n achterstand heb opgelopen in mijn verzameling luistergoed dat deze nog altijd heet zomerweer voorspellen; als het om een podcast van de Nederlandse publieke omroep gaat tenminste; want die leggen ook altijd de reclame en nieuwsuitzendingen vast om het gewenste programma heen.

Zo’n standaard fietsrit wordt dus blijkbaar pas memorabel als er iets onverwachts gebeurt. Er even een andere route gevolgd moet worden. Of als het weer tegen werkt.

Anders is zo’n rit niet meer dan een statistiekje, ergens in de lange lijst met dagafstanden dit jaar. Terwijl het fietsen op het moment zelve niet zo voelde.

En dat moest toch maar eens worden opgemerkt.


Te fietsen | week 49
plaatsnaambordje


© Wikimedia Commons

De lol van fietsen is het fietsen. Dat moeiteloos door een landschap voortbewegen op eigen kracht. Maar juist door het ontbreken van inspanning valt daar verder niet zo veel over te zeggen.

Waar wel iets over opgemerkt kan worden, is de aankomst. Want elke fietsrit leidt ergens naar toe.

Zelfs een kort rondje om even het huis uit te zijn, brengt je uiteindelijk ergens anders — door het fietsen voelt het thuis dan niet meer zoals het er was voor vertrek.

Opmerkelijker nog is het aankomen in een plaats van naam. In een nabije provinciehoofstad bijvoorbeeld. Waar lokaal alle snelwegen naar toe leiden. Waar het openbaar vervoer meerdere lijndiensten naar rijden laat, waarvan éen dan de sneldienst heet.

Ook op de fiets is in die steden aan te komen. En soms zelfs al verrassend vlot. Bijna alle plekken in Leeuwarden, dat voor mij dertig kilometer verderop ligt, zijn sneller op de fiets te bereiken vanuit huis dan met de bus — ook al omdat een busreis altijd éen keer, en soms zelfs twee keer overstappen vraagt.

Aan het fietsen door zo’n provinciehoofstad kleeft wel altijd een gevoel van bevreemding. Alleen al omdat ik er niet woon; en de weg niet weet in detail; op een paar vaste routes na. En omdat de fiets dan ineens ook de enige manier lijkt om weer uit zo’n stad te kunnen ontsnappen; en daarom zeker niet gestolen worden mag. Terwijl ik toch altijd mijn OV-Chipkaart bij me draag om weer thuis te kunnen komen, mocht het fietsen onmogelijk zijn geworden.

Of anders geld voor een taxi heb.

Maar het blijft opvallend hoeveel indruk het elke keer nog weer maakt om een plaatsnaambordje te passeren; helemaal als daarop de naam van een andere grote plaats prijkt. Hoewel je daarvoor toch enkel even op je fiets hoeft te zitten en door moet blijven trappen.

Een mijlpaal is weer gerond. En alles geheel op eigen kracht — anders dan in een auto, bus, of trein ooit kan.


Te fietsen | week 50
zomer

De definitieve opmerkingen over het fietsen in de winter schreef ik al eens op. Waardoor het opvalt dat er van de zomer helemaal niets vergelijkbaars werd aangetekend.

Ik had het toen waarschijnlijk ook te druk met fietsen.

Maar vraag me om het grootste verschil tussen het rijden in de zomer of in de winter. Dan antwoord ik nu: de zintuiglijkheid.

Zaterdag merkte ik namelijk op de fiets onderweg zo goed mogelijk bezig te zijn om alle indrukken van buiten uit te sluiten. Vele laagjes droeg ik om het behaaglijk te houden om mijn lijf. Hoge schoenen voor warme voeten. Handschoenen had ik aan, vanzelfsprekend. En een pet met een lange klep, om te voorkomen dat regendroppen me het zicht zouden ontnemen; door op mijn bril te blijven plakken.

Luisterde ik ook nog eens naar een podcast.

En in deze cocon bewoog ik me voort, als passagier van mijzelf, door de grijze kilte.

’s Zomers fiets ik daarentegen voor mijn gevoel bijna naakt rond. Een strak broekje en een hemdje zijn dan de enige kledingstukken. Alles om maar zo veel mogelijk vel aan de zon bloot te stellen. En de warmte te voelen. En de rijwind om mijn huid.

Daarom mogen mijn kleren juist dan ook niet klapperen.

De hele zomer luisterde ik enkel naar het gezoem van de fietsbandjes op de weg.

Misschien groeide er om de gewenste zintuiglijkheid ook zo’n hekel aan helmpjes, en zonnebrillen, bedenk ik me nu.

Ergens op een plank in een kast bij mij thuis ligt weliswaar een fietshelm. Aangeschaft in een eerder leven, toen er een helmplicht was bij een georganiseerde tocht die me wel aardig leek. Dragen beviel me meteen al niet zo.

En zonnebrillen brengen toch ook een filter aan tussen mij en de werkelijkheid dat me steeds minder is gaan bevallen. De brillen die ik normaal draag, hebben bijvoorbeeld geen montuur — om niet tegen een rand aan te hoeven kijken.

In theorie zouden contactlenzen me dus nog meer vrijer moeten maken. Ware het niet dat ik ’s zomers ook brildragend ben om de insecten uit mijn ogen te kunnen houden.

Het is al zo vervelend als er dan alsnog een beestje tegen mijn oog aanvliegt. Laat staan als ik daarin nog een lens dragen zou.


Te fietsen | week 51
metgezel

Als het mistig is, zoals vorige week twee avonden achter elkaar, dan weet ik éen plek waar de mist nog net wat dikker zal zijn. In een polder nabij mijn woonplaats. Het is net alsof daar alle mist voor de hele regio gemaakt wordt. Alsof het een diepe ketel is waar alle koude damp ontstaat, die dan langzaam over de grond wegdrijft.

Draai op een nevelige dag van een hoger gelegen weg die polder in, en het zicht is soms van de ene meter op de andere compleet verdwenen.

Helemaal in deze tijd van het jaar, met zijn amper 7½ uur aan daglicht.

Heet het er ook nog Zwarteweg.

Want dan kan ik wel telkens schrijven zo tevreden te zijn met mijn LED-verlichting. Als het mist kaatst dat felle licht uit de voorlamp bijna net zo hard terug.

Dus toen ik dinsdag op een nevelige avond weg naar huis deze polder indook, waren mijn zenuwen van tevoren al wat gespannen. Hoe gevaarlijk zou het ditmaal worden? Wanneer kwam de muur? Ik had mijn vingers aan de remmen. En daarom vielen de omstandigheden me bijna mee. Ik kon het licht van de eerste straatlantaarn een stukje verderop gewoon nog zien.

Alleen dook er ineens van rechts een haas op voor mijn fiets. En dat domme beest bleef voor me lopen. En dan niet voorspelbaar rechtuit. Maar in een zigzagbeweging. Waarmee zijn gedrag volkomen willekeurig leek, en er angst groeide bij mij om het dier aan te rijden en dan zelf te vallen.

Remde ik af, deed het beest dit ook.

En net toen ik besloten had om dan maar helemaal stil te gaan staan — altijd weer een nederlaag als fietser — dook de haas van de weg af. En was ik mijn metgezel kwijt.

Reed ik honderd meter verderop alsnog een vettig klamme mistbank in die de wereld deed krimpen tot een wel heel kleine cirkel om mij heen. Maakte dat geen enkele indruk meer.


Te fietsen | week 52
de eeuwige terugkeer

Het is ongetwijfeld waar dat elke terugreis al begint bij het vertrek. Elke stap die je verder van thuis verwijdert, brengt het moment naderbij dat de terugkeer weer daar is.

Alleen confronteerde december me weer eens met een verschijnsel dat ik niet goed zo begrijp. Verschillende malen fietste ik ergens met enige moeite naar toe — omdat de fiets me dan toch het meest geëigende vervoermiddel leek — in de wetenschap dat de reis terug me nog weleens zwaar zou kunnen vallen.

Dan ging de lange heenreis voor de wind, en zou die stevige bries straks tegen staan.

Dan was er regen of ander vervelend weer voorspeld voor later op de dag.

Dan ging het heen bij daglicht, en weer terug over onverlichte wegen in het donker.

Of dan was vooraf al vrij zeker dat ik een hele tijd zou moeten staan, en ook dat me behoorlijk zou vermoeien.

En telkens viel me de terugreis dan toch aanzienlijk lichter dan de heenreis was gegaan. Ondanks de tegenwind, de saaie lange rechte stukken fietspad, de vermoeidheid, de regen, of de duisternis.

Nu is fietsen zoals ik dat doe eerder een mentale inspanning dan een lichamelijke oefening. Als het goed is, en het fietsen geen uren duurde, moet ik na afloop ook frisser zijn dan aan het begin. Dat vind ik zelfs een voorname reden om op een fiets te stappen.

Maar dan nog.

De enige verklaring die ik zie voor de merkwaardige constatering dat ook lange terugreizen mij altijd zo veel lichter vallen dan de reis er heen is dat een groot gevoel van opluchting moet spelen. Alle verplichtingen liggen ineens achter me. Ik hoef nergens meer op tijd aan te komen. Alle vrijheid is weer mijn.


Te fietsen | week 53
12187,3 kilometer

Het is 31 december. Ik ga er niet meer uit dit jaar — op de fiets tenminste. Dus kan de boekhouding worden opgemaakt. En als de lange lijst met dagelijkse kilometrages in een spreadsheetje gestopt zijn dan meldt dit dat ik in 2013 twaalfduizend honderdzevenentachtig kilometer heb gefietst, en driehonderd meter. Plus of min 49 meter dan; want aan twee cijfers achter de komma doen we niet.

12187,3 gedeeld door 365 dagen is gelijk aan 33 kilometer en 390 meter per dag gemiddeld. Ofwel iets meer dan honderd kilometer elke drie dagen. Alleen fietste ik niet elke dag.

12187,3 is wel gemiddeld meer dan duizend kilometer fietsen per maand.

Nu interesseert dit eindcijfer me niet heel erg. Dat ik kilometrages bij houdt, heeft een technische oorzaak. Ik wil simpelweg weten hoe lang banden meegaan, kettingen, en remblokjes ook. Dit hangt mede van het weer af — liggen de wegen er nat bij, slijt alles meer. Wordt er met pekel gestrooid, gaat de slijtage ineens wel heel hard.

Overzicht in dit alles krijg ik hoogst af en toe, met wat knippen en plakken en dat spreadsheetje.

En de maandoverzichten weerspiegelen het weer in 2013 vervolgens aardig. Van januari tot en met april vroor het. Dus fietste ik in verhouding weinig. Mei en juni waren eveneens nog aan de koude kant, dus zitten beide nog onder dat maandgemiddelde van die duizend kilometer. De tweede helft van het jaar was zonniger en milder, op nogal wat regen na in september en oktober. En december eindigde met nogal wat dagen vol storm of harde wind; waarop ik niets fietste, vanwege geen zin aan tegenwind.

Ofwel, had het niet zo hard gewaaid de laatste weken was het jaartotaal nog hoger geweest. Maar ware de winter 2013/2014 begonnen met vorst vroeg in december, zoals de winter 2012/2013, dan hadde ik minder kilometers gereden.

In dat jaartotaal zit veel meer toeval dan toewijding.

En de kwaliteit van mijn fietsritten zit lang niet altijd in de kwantiteit.


enkel voor navigatie op de website
click op de links voor meer

Ook in 2014 probeer ik elke week wat gedachten te verwoorden over fietsen in het algemeen, en mijn gefiets in het bijzonder.

Eerdere reeksjes waren er in 2012, en 2013.