Jan Ullrich draagt een te klein helmpje.
Twee weken is de Tour de France bezig, en de enige opmerkelijke gedachte die ik mij erover gevormd heb, is dat Ullrich een te klein fuchsia gekleurd helmpje draagt. Het staat te hoog op zijn hoofd, zoals clowns dat ook wel doen met een hoedje, voor een komisch effect.
Voor de rest, ach de ronde was na veertien kilometer op die allereerste zaterdag al beslist. Armstrong haalde éen van zijn gevaarlijkste tegenstanders in, in de allereerste tijdrit. En vanaf dat moment was de wedstrijd onder zijn controle. Bewonderenswaardig, als het niet zo vreselijk saai was.
Ooit zullen we misschien in oprechte admiratie terugkijken naar de man die ooit een tijdperk in het wielrennen domineerde, door zich als eerste resoluut op éen wedstrijd per jaar te concentreren. Maar goed, veel verder dan het bewonderen van die absolute wil om te winnen, kom ik ook niet. Armstrong is een perfectionistische klootzak, zoals ook biograaf Daniel Coyle aantoont. Ik ben vijfentwintig jaar te oud om in hem een held te kunnen zien.
Interessant vind ik wel de naijver die Armstrong’s prestaties oproepen. De openlijke vraagtekens die de fans van concurrenten hebben, omdat de man nu al zeven jaar lang nooit eens even ziek valt tijdens de Tour. Of de ruimte die de krant L’Equipe altijd weer biedt aan ‘bekenden’ of oud-medewerkers die Armstrong dan in verband brengen met doping. Want, iedereen die uitzonderlijk presteert, moet daarbij wel pharmaceutische hulp hebben gehad.
Nu ben ik wel degelijk in dopingproblematiek geïnteresseerd, zoals een hele reeks berichten op dit weblog al laat zien. Maar dat is ook om de schimmige rituelen eromheen; dat vooral veeartsen zich als dealers van het spul ontpoppen; dat sommige sporters eerder junks genoemd moeten worden dan iets anders.
Bovendien: dat het geloof in de positieve werking van medicatie alleen al zo religieus groot is.
Het is trouwens bijna te makkelijk om een link te leggen tussen Lance Armstrong en doping. Daarvoor hoeven er geen oud-medewerkers met belastende verklaringen te komen. De man heeft ooit een testikel moeten laten weghalen vanwege de kanker, dus is zijn hele hormoonhuishouding al niet meer die van een normale man. Maar dat probleem komt vaker voor. Ook sporters die veel anabole steroïden gebruiken, produceren veel minder tot geen eigen testosteron meer. Hiervoor zijn oplossingen bedacht. Daarom mag Armstrong op medische indicatie een testosteronzalf smeren; een middel dat elk ander bij een dopingtest positief zou maken, maar hem niet vanwege die ontheffing.
Verder ondersteunt Armstrong uit eigen zak de dopingcontroles van de wielerunie UCI financieel. Die subsidie valt natuurlijk meteen weg, mocht hij onverhoopt ooit positief testen.
Maar er is nog een andere reden waarom hij nooit betrapt zal worden op doping.
Het werkelijk grote geld.
De mare Lance Armstrong is een te mooi marketingverhaal om te besmeuren. Van kankerpatiënt tot recordwinnaar van de zwaarste sportwedstrijd ter wereld: aan dat sprookje kan niets ooit afbreuk doen. Daarvoor zijn de investeerdersbelangen inmiddels veel te groot. Lance Armstrong heeft in zijn eentje die kolossale Amerikaanse markt voor wielrennen, fietsen en Frankrijk weten te interesseren.
Het enige bewijs dat wij ooit kunnen krijgen dat hij niet kosher gepresteerd heeft, is als hij binnen vijfentwintig jaar toch nog onverwacht doodvalt. Vooral groeihormonen schijnen nogal kankerverwekkend te zijn. Al kan dat op zich ook weer een dopingsprookje zijn, om mensen af te schrikken het spul te gebruiken.