De race
Te fietsen | week 03
Fietsen doe ik op mijn eigen tempo. Dat is vrijwel nooit zo snel als kan. Toch halen anderen me zelden in. Nederlanders rijden gemiddeld ook slechts iets van 12 km/uur op hun fietsen. Reden daarvoor is onder meer dat ze hun banden niet hard genoeg oppompen.
Word ik toch eens ingehaald, dan doet me dat werkelijk niets.
Alleen was dit weleens anders. Vooral als die andere fietser op een gewone fiets reed — ingehaald worden door mensen in racetenue, of op speed pedelecs heeft me altijd onverschillig gelaten.
Metterjaren sleet alleen toch mijn drift om te bewijzen nog steeds een man te zijn, die fietsen kan. Zo meende ik.
Is het wel zo dat het tijdens een wat langere fietstocht helpen kan om toch even de snelheid wat te verhogen voor een tijdje, om de monotonie te doorbreken van dat moment. Bijvoorbeeld na te zijn ingehaald door een snellere fietser.
Donderdag speelde er nog weer iets anders. Het schemerde al toen er een vijftig meter voor me een fietser de parallelweg opdraaide, onder Oosterwolde, om daarop zijn weg te vervolgen in dezelfde richting als ik zou gaan. En daarmee begon een race, die tegelijk de naam race niet mocht dragen.
Want hij keek telkens om, die fietser, waar of ik bleef. En het was dat omkijken dat me triggerde. Dus in plaats van de 27 à 28 km/uur die ik op mijn gemakje reed, ging ik net wat sneller trappen, om hem daarop tergend langzaam in te halen.
Een paar kilometer verderop zat ik pal achter hem, toen hij weer om keek.
‘Daar was hij al,’ zei ik. Onmiddellijk verbaasd niet achter een schooljongen gejaagd te hebben, zoals mijn vermoeden was, maar achter een oudere met een volle witte kerstmannenbaard.
Competitief gedrag sterft dus blijkbaar toch nooit uit.
[x]#13647 fan maandag 15 januari 2018 @ 23:23:23