Ook ik heb een veelbelovende toekomst achter me | 4

“Ga je me nu terugpakken,” zei mijn oude bekende.

Ik antwoordde niet. Zwijgen is meestal ook wel effectief. Vooral als je geen idee hebt wat je terug moet zeggen. Terugpakken?

“Je weet best wat ik bedoel.”

Nu was dit niet zo. Alleen in algemene zin kon ik me iets voorstellen bij de angst die uit zijn vraag sprak. Het is raar om als rechtbankverslaggever te zien dat er ineens een oud-klasgenoot op de rol staat. Zelfs al had die jongen altijd iets eng egoïstisch gehad.

Hij was gewoon de rechtszaal binnen komen lopen, in het gezelschap van zijn advocaat. Wel van heel wat verdacht, maar nog altijd vrij man. En ik geef meteen toe nieuwsgierig te zijn geweest. Normaal was ik op dat moment weggegaan. Het zou de zoveelste drugszaak worden die ochtend, maar niet éen die erg hoge straffen zou brengen. Niets dat spectaculaire kopij ging maken.

Er was bovendien een tweede verdachte, met een andere advocaat. En beide raadsheren leken als strategie te hebben gekozen om de cliënt van hun collega alle kwaads toe te dichten. Daardoor alleen duurde het verhoor van de rechters al meer dan anderhalf uur. Tot ze schorsten.

Eenmaal terug in de hal groepten de advocaten en hun klanten onverwacht broederlijk samen bij de koffieautomaat. Het leek of ze gevieren een leuk dagje uit waren. Ik had geen zin me in dat gezelschap te voegen. Alleen was die keuze niet aan mij. Mijn oude bekende kwam nonchalant op me afstappen, met zijn schouders toch iets te hoog opgetrokken om er geheel ontspannen uit te zien.

“Dus jij gaat over me schrijven,” zei hij, eenmaal dichtbij. Geen vraag was het, maar de vaststelling van een gegeven.

“Hangt er vanaf wat de officier gaat eisen,” zei ik.

“Het was wel raar jou ineens daar te zien zitten. Braaf journalistje geworden.”

“Ach ja”.

“Wat denk je ervan? Van de zaak bedoel ik?”

Ik aarzelde even met een antwoord, en hield het toen zo zakelijk mogelijk.

“Jullie hebben de officier mee. Die is soepel. En de hoeveelheden drugs waar het om gaat, zijn niet zo groot. Bij jou thuis is er alleen wat geld gevonden, verder niets. Jouw advocaat kennende, gaat die zo meteen in zijn pleidooi benadrukken dat jij maar een simpele meeloper bent…”

Ik zag iets van een glimlach doorbreken om zijn mond. Maar zijn ogen deden niet mee. En ik kende het lachje nog. Dat had altijd iets hautains gehad.

“…samengevat: jouw maatje hoort twaalf tot vijftien maanden celstraf eisen. Jij krijgt hoogstens negen maanden onvoorwaardelijk. Waarschijnlijk minder. Maar dat kan met een beetje geluk ook vrijspraak worden, want het bewijs tegen je is niet zo heel sterk.”

Daarop zweeg ik. Aarzelend. Ik had deze ontmoeting niet gezocht, en ook werkelijk geen idee hoe een gesprek als het onze voortgezet moest worden.

“Mijn advocaat zei ongeveer hetzelfde als jij. Vooraf dan. Hij zei me net ook om jou toch even te polsen. Hij zei dat journalisten er meestal erg goed in zijn om de eisen al in te schatten voor de officier er mee komt. Is dat niet wat raar?”

“Jullie zaak was niet mijn eerste vandaag. Of deze week.”

“Zie je normaal dan veel drugsprocessen?” zei hij.

“O, te veel.” Dat antwoord kwam automatisch, en had ik aan iedereen gegeven.

Zijn lach brak weer door, even laatdunkend als net.

“Geeft dit niet aan dan dat wij over drugs helemaal verkeerd denken? Dat het raar is dat de rechtbanken alle dagen vol zitten met mensen die op zich niemand kwaad doen?”

“Wat doe je eraan,” zei ik.

Hij had deels gelijk, en onder andere omstandigheden had ik hem dat gelijk ook gegund. Maar ik merkte iets op dat me niet erg beviel. Mensen die elkaar een lange tijd kennen, gedragen zich tegenover de ander op een manier die nauwelijks te veranderen is. En ons patroon was er ingeslepen tijdens de eerste jaren van de middelbare school. In de tijd dat alle ontregeling van autoriteit nog stoer was, bijvoorbeeld. Toen hij veertien werd, had hij al een brommer, vriendinnen mét borsten, en een rokershoestje.

Ik had enkel toegekeken.

“Dus dit is lopendebandwerk voor jou,” zei hij.

“Als je het zo noemen wilt.”

Daarop kwam zijn directe aanval. “Ga je me nu terugpakken?”

En toen mijn stilzwijgen daarop te lang duurde, kwam hij nog eens met de vraag wat ik nu over de zaak zou gaan schrijven.

“Niets, denk ik,” zei ik naar waarheid.

“Waarom niet?”

“Er waren al twee veel interessantere zaken vanochtend. Ruimte voor meer is er normaal niet in de krant. Bovendien zijn de eisen waarschijnlijk te laag. Er is helemaal niets dat jouw zaak extra opvallend of vreemd maakt om een stukje over te gaan schrijven.”

“Je had dus ook weg kunnen gaan. Die andere journalist liep gewoon weg. Jij bleef zitten.”

“Er begon een zaak in de andere zaal. En dan nemen we voor elkaar waar. Voor het geval dat.”

“Wie allemaal ga je hier nu allemaal over vertellen?”

“Wie moet ik hier iets over zeggen?”

“Dit is toch een pracht reden om nog eens iemand een paar vette roddels te vertellen?”

Ik voelde dat mijn wenkbrauwen mijn verbazing toonden.

“Er is een reünie van school, eind deze maand. Het zoveelste lustrum. Met een groot feest, in de schouwburg daarna. Ik zit in het organisatiecomité.”

“O, het is voor het eerst dat ik daar iets van hoor,” zei ik.

“De aanmelding is trouwens gesloten. Dring ook maar niet aan ook.”

“Zo leuk vond ik de tijd daar niet. Dus heeft het voor mij niet zoveel zin daar herinneringen aan op te gaan halen.”

“Echt? Was je er de vorige keer ook niet? Nee? Zie je nog mensen uit die tijd dan? Ook al niet.”

Voor het eerst strekte zijn glimlach zich tot zijn hele gezicht uit. Ook de spanning in zijn schouders leek te wijken.

“Het was de mooiste tijd van mijn leven,” zei hij.

Daarmee was het wel gezegd. Kort daarop namen we afscheid. Ik gaf hem een hand. Waarom ook niet. En er was zelfs nog tijd alvast twee stukjes voor de krant te schrijven voor de zitting hervat werd.

De officier van justitie eiste wat later vrijwel precies zoals ik voorspeld had. Zes maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Niets dat een berichtje waard was in de krant. Uitspraak over veertien dagen.

Onderweg naar de uitgang keek hij dwingend in mijn richting, zijn ogen opengesperd in een vraag. Ik schudde van nee, en deed of ik mijn aantekeningen doormidden scheurde en over mijn schouder wegwierp.

Hij stak zijn hand nog even op in een opgeluchte groet, en stapte naar buiten langs het plots naar binnen stromende publiek.

De volgende zaak liet even op zich wachten. Die pauze gaf mij de tijd om na te denken aan wie ik over hem zou kunnen vertellen. Of wat ik zou zeggen dan. Zijn onderhuids aanwezige agressie had me dieper geraakt dan me beviel. Kon me niet schelen dat het misschien adrenaline was geweest bij hem — van alle spanning om een zitting mee te moeten maken waarin over zijn toekomst geoordeeld werd.

Er was namelijk nooit iets gebeurd, hoe luttel ook, dat mij een reden had kunnen geven om hem terug te willen pakken. Wij hadden ons altijd in twee heel verschillende cirkels bewogen, die elkaar op geen enkel punt sneden. Maar dat hij er voetstoots vanuit ging dat er wel iets geweest was, zei nogal wat. Over hem.

februari 1995


[x]#2834 fan woensdag 13 juni 2007 @ 11:18:02

besibbe op eamelje.net [de nijste 10, maksimaal]:

  • Ook ik heb een veelbelovende toekomst achter me | 305/2007
  • Ook ik heb een veelbelovende toekomst achter me | 202/2007
  • Ook ik heb een veelbelovende toekomst achter me | 101/2007
  • Carrièrekansen08/2004

  • © eamelje.net 2001-2019. Alle rechten voorbehouden

    ien réaksje

    eliane  op 15 juni 2007 @ 19:00:32

    En toch mooi teruggepakt.