Oud staal
Te fietsen | week 43

Toen ik mijn Raleigh Triathlon kocht vorig jaar zomer, vierdehands, moest daartoe wel een mentale drempel overwonnen worden. De verkoper wilde er meer dan € 100 voor hebben. Niet heel veel meer weliswaar. Maar toch, de oude fietsjes die ik tot dan gekocht had, waren allemaal een stuk goedkoper geweest.
De echte kosten zaten ook altijd in het vervangen van de onderdelen die een fiets prettig te berijden maken — het zadel, de remhandels, de banden, de ketting, de cassette van de versnellingen, en de kabeltjeboel.
En als ik per se dual pivot remmen wilde, in plaats van de ouderwetse remmen met éen draaipunt te houden, moest de begroting meteen een stuk ruimer worden opgesteld.
Alleen bleek de Raleigh daarop een fiets te zijn met éen grote verborgen kwaliteit. Ik word er domweg niet moe op. Iets aan de geometrie en de stijfheid van het frame is precies goed voor mij.
Stond deze Raleigh indertijd wel in de folders als een fiets voor mensen die niet fietsen kunnen. Triatleten met al wel fietservaring werd in dezelfde brochure zelfs met nadruk geadviseerd om uit de andere modellen te kiezen.
Door de merkwaardig goede rijeigenschappen lukt het me inmiddels ook om éen fout te accepteren. Ik kocht de Raleigh om vier redenen: de fiets heeft een lichtgewicht Reynolds 531 stalen frame; de wielbasis is langer dan van de doorsnee racefiets, wat comfortabeler is; er kunnen relatief brede banden onder; en er zitten oogjes aan de vorken om eenvoudig spatborden te kunnen monteren.
Dat is een zeldzame combinatie aan eigenschappen.
Bleek het alleen onmogelijk om spatborden te combineren met redelijk brede banden, zonder dat de boel ging aanlopen. En een fiets met smalle banden en spatborden had ik nu net al in mijn stal. Daar reed ik ’s winters iets te vaak op lek; wat dan altijd zo’n modderige smeerboel geeft.
[ wordt vervolgd]