Burger King

Was er een tijd dat ik hier boven stond,
mijn mond vol Proust en Bloem, mij hoor je niet,
niet meer. Wat heeft het nog voor zin om in
een taal te denken die geen tanden heeft?
Ik sta alleen. Mijn woorden zijn naar god.

Dus slof ik door de leeszaal van de straat
en blader maar wat door de Burger King,
gewoon, omdat ik leef, omdat ik hopeloos
eenvoudig eet en straks vanzelf vertrek.
– Als deze wanhoop ons Walhalla is,

als hier het echte leven staat te lezen,
mij best, ik zag genoeg. In dit verhaal
betaal je met jezelf, niet eens bedroefd,
eerder verbaasd dat alles wat zo laag
en lelijk is zo sterk en stevig staat.

Menno Wigman


Stramien

De waanzin zelf gaat goed gekleed.
Zijn werk vergt tact, precisie ook.
Dus kruist hij namen aan,

kamt steden uit, tast schedels af.
Veegt hij zijn voeten, is het raak.
Stampt het in de nok.

Weer vraagt zijn vrouw naar zijn pensioen.
En hij met noodweer nog op pad.
Niet snik. ’Verkeerd bedraad.’

Van Luther met zijn inktpot tot Feith,
tot Freud en jou en mij geen mens
die zijn stramien begrijpt.

Menno Wigman, De wereld bij avond


Het gesticht
Menno Wigman

[…] Zo schrijft hij interessante pagina’s over de positie van de dichter. Want, als er boeken worden verbrand, zijn daar dan weleens dichtbundels bij? Heeft poëzie wel klauwen?

Wigman vreest dan dat er geen echt gevaarlijke en werkelijk ontregelende dichtregels bestaan. Terwijl hij wel anders had gewild.

Het liefst zou ik gedichten schrijven die zich als een stiletto in het hart van de lezer omdraaien. [71]

[…]

boeklog 22 iii 2012


Red ons van de dichters
Menno Wigman

[…] een uitgave waarin dit dagboek naast dat andere zou komen te staan, dat Wigman schreef over zijn verblijf in Den Dolder, en al apart werd uitgegeven, lijkt me een heel krachtig boek op te leveren. Het zou een fraai deeltje privé-domein kunnen zijn bijvoorbeeld. Alleen al om de tegenstelling tussen de schijnbare stilstand van het leven op een geïsoleerd inrichtingsterrein, en de dynamiek van het bestaan in een miljoenenstad.

Of bestaat daar wel zo veel verschil tussen? Voor een dichter? […]

boeklog 23 iii 2012


Menno Wigman [1966 – 2018]

Hij moest alleen wel. Hoewel Wigman vlot verkoopt, voor een dichter, verdient hij met optredens het grootste deel van zijn inkomen.

Tegelijk komt hij in zijn prozastukken telkens direct of indirect terug op de zinloosheid van het dichtersbestaan. Poëten veroorzaken geen revoluties. Dichten levert geen noemenswaardige inkomsten op. En de gevoeligheid voor taal is in het dagelijkse leven eerder een vloek dan een zegen.

boeklog over Wigman


Wetten van de dag | 0203

In de eerste plaats vind ik dat een gedicht welluidend moet zijn, al zijn er natuurlijk ook prachtige gedichten geschreven die niet ‘bekken’. Maar ik eis van mijn gedichten dat ze een zekere welluidendheid hebben, dat het ritme – de tweede wet – zo dwingend is dat je de lezer in een noodvaart door je gedicht heenjaagt. Daarbij vind ik de inhoud van zeer, zeer veel belang en wil ik, elk gedicht weer, bevattelijke mededelingen doen. Of die je nu aanspreken of niet. Ik vind het ergens ook moediger om begrijpelijke poëzie te schrijven, omdat die veel scherper te beoordelen valt.

Ten vierde vind ik dat een gedicht zo min mogelijk, of liefst helemaal niet over de natuur zou moeten gaan: van dat soort poëzie hebben we nu wel genoeg gehad. Ik ben daar geen liefhebber van, nee. Geef mij maar het animale in de mens.

Ten vijfde vind ik dat een gedicht iets subversiefs, iets weerbarstigs moet hebben. Mijn gedichten mogen dan wel klassiek klinken, ze staan soms stijf van de agressie.

In de poëzie heeft niemand gelijk. Interview met Menno Wigman


Citaat van de dag | 0204

Het is bijna een plicht om gelukkig te zijn. Dat is dodelijk voor de mensen die het niet zijn.

Menno Wigman, in: ‘Misschien ben ik gek, maar ik ben niemand tot last’