Er staat niet wat er staat

Hij werkt op een kantoor, heet daar Awater.
Zie hem. Hij is bekleed met kemelhaar
geregen door een naald. Zijn lijf is mager
gespijsd met wilde honing en sprinkhanen.
Niemand heeft ooit hetgeen hij roept verstaan.
Het is woestijn waar hij gebaren maakt.
Hij heeft iets van een monnik, een soldaat,
maar er wordt niet gebeden, niet geblazen,
wanneer men op kantoor het boek opslaat.
Men zit als in een tempel aan een tafel.
Men schrijft Arabisch schrift met Italiaans.
In cijfers, dwarrelend als as omlaag,
rijzen kolommen van orakeltaal.
Het wordt stil, het wordt warmer in de zaal.
Steeds zilter waait dun ratelend metaal.
De schrijfmachine mijmert gekkepraat.
Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:
‘O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,
en niet meer ga ik op mijn vrije dagen
met een paar bloemen naar het hospitaal,
maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan…

Martinus Nijhoff, Awater [Fragment]


Poëzie is dat wat verloren gaat in lijstjes i

Ik heb doorgaans een hekel aan Top-10’s; al helemaal sinds de Top-10 tegenwoordig vaak de basis is voor een goedkoop bij elkaar gescharreld TV-programmaatje.

De vraag wat er mee moet naar dat onbewoonde eiland is ook al te vaak gesteld. Leuker zou al zijn om te informeren welke tien boeken, cd’s of dvd’s iemand zou meenemen naar de gevangenis. Of wat diegene mee zou nemen als die plotseling dakloos werd.

En dan toch ben ik me ineens gaan afvragen wat voor mij nu de tien desnoods twaalf mooiste gedichten zijn in de Nederlandse taal. Dat komt door het lezen van Herman de Coninck’s brievenboek Een aangename postumiteit. Daarin moet hij ergens terloops een lijstje van zijn favoriete poëzie geven. Dat lijstje is:

  • M. Vasalis: ‘Er zijn dingen die alleen het oppervlak beroeren’
  • Rutger Kopland: ‘Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin’
  • Hans Faverey: ‘Hoe zij recht staat; dat zie ik’
  • Gerrit Kouwenaar: ‘Daags voor de vrede zond onze almachtige’
  • Eva Gerlach: ‘De kracht van de verlamming’
  • Hugo Claus: ‘Dichter’
  • Richard Minne: ‘Soms tussen tulpen bloeit een tulp vreemdsoortig’
  • Judith Herzberg: ‘Burengerucht’
  • Remco Campert: ‘Lamento’
  • Fritzi ten Harmsen: ‘Interpretatie van het uitzicht’

Dit lijstje zette meteen tot speuren aan. Hoe veel van die gedichten kan ik zo in de boeken bij mij thuis opzoeken? Alleen dat van Fritzi Harmsen van Beek staat in mijn editie van de Dikke Komrij [10e druk 1996]. Verder heb ik ook Campert en Herzberg in huis. Is dat veel, is dat weinig?

Maar alleen die drie gedichten al zetten mij aan tot vergelijken. Ben ik het eens met De Coninck? En zo nee, waarom niet? Wat dus automatisch tot de vraag leidde wat ik nu eigenlijk onaantastbaar mooi vind. Gorter’s stamelingen? Nijhoff?

Eigenlijk ben ik ook heel benieuwd wat andere webloggers hun favoriete poëzie vinden. En waarom. Maar dat idee moeten ze zelf maar oppikken.


Poëzie is dat wat verdwijnt in lijstjes vii

Hij was een avond vroeg naar bed gegaan.
Hij kon niet slapen. Het was volle maan.
Uit een café niet ver van ’t huis vandaan
klonk dansmuziek. Hij is weer opgestaan.

Hij had niet veel tijd nodig zich te kleden.
Hij liep snel de drie trappen naar beneden.
Nauwlijks op straat, voerde, na een paar schreden,
de mensenmenigte hem met zich mede.

Hij kreeg een tafeltje bij de muziek.
Maar toen hij, door ’t rumoer der kleine luiden
geërgerd, acht ging slaan op het publiek,

begonnen de gezichten straatgeluiden,
dromen en kinderliedjes te beduiden
en in de dichte mist alarm te luiden.

Martinus Nijhoff, “Voor Dag en Dauw V”

de hele reeks van mijn mogelijk meest favoriete gedichten


Helsen | 7


click image to play. 1.55 minutes

Mooi aan ‘Vrienden van de poëzie’ is dat het Wim Helsen vaak lukt om regels die ik al heel lang ken toch nog als nieuw te laten glanzen. Enkel door de manier waarop hij ze voorleest.

Neem nu de gedichten van Nijhoff, waarvan ik er heel wat vrijwel geheel uit mijn hoofd ken. Herlees ik die zelf, sluipt daar altijd weer dezelfde overbekende dreun in. Dus lees ik ze niet, terwijl ik toch veel van die poëzie houd. Soms is het gewoon nodig dat een ander ze even op zijn manier afstoft.


’t zijn woorden waar eenmaal een verre wanhoop in is vastgelegd

II

Terwijl de kam het goud schraapt bij elkaar
waar de ongezeggelijke zon mee speelt,
al knetterend, vertelt het meisje haar
kleine verhaaltjes aan haar spiegelbeeld,
verhaaltjes, die de pop waarschijnlijk waar
zij nog in bed mee slaapt heeft meegedeeld,
of die, als men het haar voor ’t vlechten deelt,
’t oor ingefluisterd worden door het haar.

Leg ze niet uit, die woorden; sta niet stil,
het haarlint strikkend, bij wat zeggen wil,
trouwen, geld, reizen, kinderen; ’t is taal
van kaartlegsters; ’t zijn woorden waar eenmaal
een verre wanhoop in is vastgelegd,
maar vol van diepe vreugde als men ze zegt.

Martinus Nijhoff, ‘Voor dag en dauw


Overwegingen | 0826

Eerder citeerde ik hier al eens Miguel de Unamuno, over het verschil dat hij maakte tussen schrijven en schrijven.

Liever dan een boek te lezen om het te kunnen bekritiseren, beoordeel ik het omdat ik het gelezen heb; daarmee het subtiele verschil onderschrijvend dat Schopenhauer maakte tussen zij die denken om te kunnen schrijven, en zij die schrijven omdat ze hebben nagedacht.

Zo werkt het niet voor mij. Helaas. Zelfs niet voor boeklogjes. Ik denk niet in taal alleen. Er vormen zich weliswaar altijd flarden van zinnen in mijn hoofd, maar die zijn mede gekleurd door gevoel. Ook hebben die gedachten de gelaagde structuur van een hypertekst. De verwijzing, of link, dat er meer bij moet van dit of dat, volstaat. Het is niet nodig die aanvulling ook al in taal paraat te hebben;
Daarom heb ik vooraf ook zelden het inzicht hoeveel woorden er nodig zijn om een inval uit te schrijven;

Ik herinner me een citaat van Nijhoff, dat schrijven meer schrijven oproept. En zo is dat ook voor mij.

Dus mag ik wel denken een maand reces te kunnen houden met eamelje.net, daarmee blokkeer ik mijzelf. Ze moeten er wel uit, die flutterideetjes die richting communicatie nijgen;


Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan
Martinus Nijhoff

[…] Ik las deze schrijversportretten van de vooral als dichter bekende Martinus Nijhoff (1894 — 1953), en vond het nogal verbazingwekkend hoe weinig feitelijke informatie hij daarin verwerkte, over al die voorgangers en tijdgenoten. […]
 
 

boeklog 23 i 2009


Nijhoff

VI

De kamer hardt de lucht niet langer van
tabak en onververste bloemenvazen,
en in de keuken vragen whisky-glazen
of de aanslag ooit nog afgewassen kan.

Gedenkt vorige dingen niet, gij dwazen;
‘k maak alle dingen nieuw; ik zal geen man
om Jacob’s zonde uitleveren ten ban;
ik ben met u; ik ben de eerste en de laatste.

Reeds is de werkvrouw aan het werk gegaan.
De poetsmand laat ze in de open voordeur staan.
O, merk hoe luchtiger in huis het wordt!

Zij poetst, buiten, het koperen naambord.
Hoe spiegelend wordt het, hoe smetteloos!
De wildernis zal bloeien als een roos.

Martinus Nijhoff, ‘Voor Dag en Dauw’, VI

Al opgenomen in categorie ‘basisbibliotheek‘ op boeklog, maar nu eindelijk online, de Verzamelde gedichten van Martinus Nijhoff.